met de kracht van haar poëtische verbeelding. Deze gedichten blijven bleek.
In zekere zin stelt die bleekheid ons voor een raadsel. Enquists taalgebruik kenmerkt zich vanaf het begin door extremen. Zij schuwt heftige omschrijvingen niet. In een gedicht ‘ranselt’ koorts de gewrichten. In een ander ‘hijgt een brandstapel in haar broekspijpen’. Als ik dat raadsel probeer op te lossen, kom ik uit op twee blikrichtingen die in haar poëzie aanwezig zijn. Die lijken bepalender dan haar taalgebruik.
Die blikrichtingen zijn al bepalend voor haar debuut. In Soldatenliederen staat ‘De spreekkamer’. Daarin beschrijft Enquist wat er achter de gesloten deuren gebeurt. Via heftige emoties leert de analysant zich te verzoenen met het leven:
Zij die hier komen leren dat het is
zoals het is. Dienen zich te verzoenen
met de tijd. De angst verliest zijn geur,
woede haar giftigheid. Men leeft.
Bijvoorbeeld in de dochtergedichten van Klaarlichte dag gebeurt precies dat. De inzet is verzoening met het leven, met het voorbijgaan van de tijd en met de wetmatigheid van de vergankelijkheid. De blik van de lezer wordt gericht op troost. Misschien stelt hem dat in staat zichzelf te troosten.
Ik heb de laatste strofe uit ‘De spreekkamer’ nog niet ten einde geciteerd. De twee afsluitende regels richten de blik naar wat aan het leven onverzoenlijk is:
Dat er geen thuiskomst is begrijp ik zelf
pas als ik sterf: een deur en nog een deur.
Afgezien van de punt na de tweede deur is er een open einde, dat zicht geeft op het geheim van het leven. De ogen van de lezer worden geopend voor de ontroostbaarheid van het bestaan. Daarin ligt voor mij een kracht van goede poëzie. Op die wijze is goede poëzie troostend.
In de beste gedichten van Klaarlichte dag slaagt Anna Enquist erin de spanning tussen de beide blikrichtingen bij elkaar te brengen. Daarbij gebruikt zij beelden die zij ook al in Soldatenliederen gebruikte: dijken, bevroren water en een vrijstaand huis. De dijken van het polderlandschap waar zij thuis is, krijgen een metaforische lading. Zij vormen barrières die het dagelijks leven beschermen tegen chaos en dood. Zij structureren het leven met het oog op de geordende waterhuishouding, die staat voor de huishouding van emoties.
Op eenzelfde wijze vormt ijs een beeld van het beheerste leven. Als de verslindende emoties voldoende zijn bevroren, valt erop te schaatsen. Is bij de vorige metafoor een dijkdoorbraak mogelijk, hier is het besef aanwezig dat een schaatser door het ijs kan zakken. De kunst van het leven is schaatsen op smeltend, onbetrouwbaar ijs.
Het gedicht ‘Op het land’ laat zien hoezeer de toestand van verzoening met het leven een constructie is waarin de mens zich veilig waant. Het ‘denken wij’ in de tweede regel ondergraaft onmiddellijk de idyllische behaaglijkheid van de eerste en verleent alle gedempte tonen een dreigende ondertoon.
Het huis heeft op ons gewacht,
denken wij. De dubbele bomenrij
wuift ons erheen. Fluisterend
Precies op tijd kruipt de zon
achter de akker. Duisternis
omvat het huis dat ons beschermt.
Wij maken vuur, wij drinken