| |
| |
| |
Te midden van gedachteloze momenten
Het werk van Marian Breedveld
Irene Veenstra
werd geboren in 1955 in Utrecht. Studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Is freelance auteur en curator bij ‘Begane Grond’ in Utrecht. Publiceerde ‘Voor de ruimte gedacht, tekeningen Kollektie Kröller-Müller’ (1991); ‘Alleen in boekvorm, tekeningen en teksten’ (samen met Anne-Marie van Sprang, 1995) en ‘Onderweg in het landschap, tekeningen 1600-1900 Kollektie Kröller-Müller’ (1996).
Adres: Lucas Gasselstraat 5a,
NL-5611 ST Eindhoven
‘Als ik aan een schilderij werk, dan ben ik volledig gedachteloos alsof ik in een landschap sta; dan ben ik met het materiaal, waar ik mij doorheen werk. Dit zijn momenten zonder illusies, een rondgaan, een achteloos rondgaan van een begin naar een voorlopig einde. Gaandeweg wordt dit voelbaar in de schilderijen om mij heen.’
De schilderijen van Marian Breedveld zweven iets boven de vloer van het atelier, tijdelijk steunend op gestapelde balken. Zij is aan het schilderen en wandelt tussen de werken door. Een hoge, ijzeren ladder biedt de mogelijkheid om vanuit de lucht de nodige afstand te nemen van het werk beneden op de vloer. En dan, als een schilderij klaar is, wordt het opgehangen. Op dit moment van verplaatsing gebeurt er iets bijzonders: het is iets en toch, in zwevende toestand, ergens op een wand bevestigd, verhoudt het zich tot niets in het bijzonder. Het onderscheidt zich van andere dingen, van de architectuur en de mensen, van de herkenbare dingen om ons heen. Het is er op een eigen manier: frontaal.
Het recente werk van Marian Breedveld provoceert de schilderkunst zonder de traditie van het schilderen te verlaten. Gangbaar is, dat binnen de kaders van het schilderij een ruimte of diepte gecreëerd wordt, waarin het besef leeft dat de mens zich verplaatsen kan naar een begrensde ruimte waar de plaats gedefinieerd wordt en de tijd stilstaat. In het werk dat zij maakt, wordt dit nadrukkelijk niet gedaan: het schilderij is een uitgestrekt vlak, waarin extremen met elkaar verbonden worden: de duidelijk herkenbare en eenvoudige handeling, de horizontale streek, is verbonden met een ongedifferentieerd vlak dat zich eindeloos en horizontaal uitstrekt.
Het werk is te vergelijken met het kijken naar een nietig organisme dat onder een microscoop ligt: wat ongedifferentieerd was, wordt helder door
| |
| |
Marian Breedveld, zonder titel, 1994, olieverf, linnen, hout, 10 × 10 × 10 cm, particuliere collectie.
vergroting. Het is echter een helderheid die niet goed beschreven kan worden. Maar er is helderheid, waarbij er sprake is van het waarnemen van een detail dat de grootsheid van een omvattend concept oproept. Deze twee momenten liggen in haar werk heel dicht bij elkaar. Het besef van plaats verglijdt naar een gevoel voor ruimte en een besef van tijd.
De Fundamentele Schilderkunst in Nederland is het startpunt geweest van haar werk. De hierin heersende noties over schilderen, waarin het schrale vlak, de minimale vormgeving, en de eenvoud van de handeling overheersende elementen zijn, zijn deels nog herkenbaar in het werk dat Marian Breedveld nu maakt. De Nederlandse schilderkunst heeft traditioneel een sterke neiging tot controleerbaarheid, tot analyse en ordening, maar vanuit deze analytische schilderkunst, die het beeld, als aan zichzelf overgeleverd, becommentarieert en verklaart, is zij tot het tegengestelde gekomen: het oncontroleerbare, de chaos en de overdaad hebben de overhand genomen, waarmee het verlangen naar analyse voorgoed gedoofd werd: ‘In mijn werk is de chaos
| |
| |
Marian Breedveld, zonder titel, 1994, olieverf, linnen, paneel, 42 × 42 cm, particuliere collectie, Amsterdam.
wezenlijk; ik ga ervan uit en ik ga ernaartoe.’ De eenvoudige handeling is in haar werk geen vorm van controle, maar het begin van veelheid, waarin op onregelmatige wijze details vanuit de overdaad aan materiaal naar voren komen. Hieruit spreekt het respect voor het materiaal, dat door de eentonigheid van de herhaling van een gebaar op een verrassende manier de verbeelding raakt.
De provocatie van bepaalde noties van schilderen en van de schilderkunst kun je als volgt omschrijven: de mooie kleur is weg, het beeld is niet geordend in een heldere compositie, de vorm is niet meer dan de handeling, de randen zijn rafels van korsten verf. Deze ontkenning van wat erkend wordt, dient het theoretische discours over de kunst en de schilderkunst, maar vormt tevens een persoonlijk statement. Bij een terugblik blijkt dat haar uitgangspunten zich hebben ontwikkeld rond de begrippen ruimte en tijd. Ruimte en tijd zijn voor de moderne stedeling conceptuele gegevens geworden, die vanuit de ruimtelijke beperktheid niet makkelijk getoetst kunnen
| |
| |
Marian Breedveld, zonder titel, 1996, 6 monoprints, tempera, papier, katoen, 152 × 247 cm elk.
worden aan fysieke ervaringen: er is een idee van ruimtelijkheid, die theoretisch onderbouwd is; er is een idee van tijd via een scherpe schematisering van (beschikbare) tijd in uren, minuten en seconden. De schilderijen van Marian Breedveld roepen een gevoel voor ruimte en tijd op; zij spreken direct de vermoedens aan over de grootsheid en de onbegrensdheid van alles wat er is. Anders geformuleerd, het werk dat zij maakt, onttrekt zich aan de behoefte het schilderij de plaats te laten zijn waar ruimte en tijd begrensd worden.
Dit ongehinderd rondgaan in de ruimte werkt bevrijdend. Het bevrijdt de kunst van de taak esthetische en daarmee impliciet morele begrenzingen aan te geven en zo de plaats te bepalen van wat belangrijk en/of onbelangrijk is. Daarbij wordt de mogelijkheid gewonnen alle zintuigen aan te spreken via het schilderij: het klassieke doek dat zo sterk verbonden is met de alleenheerschappij van het oog is te intellectueel bevonden. Hiervoor in de plaats is een verlangen naar fysieke betrokkenheid naar voren gekomen, die het intellect niet uitsluit maar insluit.
Het concept van het schildersdoek als miscroscoop heeft bij Marian Breedveld zijn oorsprong in de ontmoeting met een schilderij van Velasquez, dat zich in Madrid bevindt. Het is een schilderij met een voorstelling van een man te paard. Het weerspiegelt een historisch moment, waarin een held wordt opgevoerd en een speciaal decorum aangelegd is om de gebeurtenis de geschiedenis in te dragen. Het werk van Marian Breedveld heeft echter een ander aanknopingspunt: de knoop van de jas van de held. Een nietig detail in de voorstelling, dat van nabij gezien onverwacht uiteenvalt in een paar verftoetsen. Deze omslag van voorstelling naar verf, van illusie naar materiaal
| |
| |
Marian Breedveld, zonder titel, 1996, olieverf, linnen, paneel, 30 × 50 cm, particuliere collectie, Dordrecht.
heeft zij vastgelegd in een schilderij, een vergroting van het betreffende detail: een cirkel, die herhaald de verftoets laat exploderen in een kosmische ruimte, die vervolgens voller en voller raakt met gestapelde bollen, die afwisselend de diepte ingaan en zich naar voren dringen. Het is fascinerend te zien dat een vorm ruimtelijk en fysiek van betekenis wordt, die voorheen verloren ging in een illusoire wereld vol verwijzingen. Deze toenadering tot en vergroting van een onbetekenend detail is deels een relativerende daad, maar het resulteert in het vrijkomen van een waardevrij gebied, waar een nieuwe vorm van helderheid tot stand kan komen.
Marian Breedveld heeft een jaar in Frankrijk, in het Van Doesburghuis in Parijs, gewoond en gewerkt. Daar bleek dat de Franse leefnormen haar in wezen vreemd waren. Er ontstond de noodzaak de confrontatie met een vreemde omgeving aan te gaan en de relatie ermee te onderzoeken. Zij ging op zoek naar beelden in een vreemde stad: ‘...de behoefte kwam mij scherper voor ogen de grensgebieden op te zoeken, waar de norm niet meer duidelijk is. Dit verlangen gaat terug op een persoonlijke geschiedenis en is mij eigen.’ Zij is opgegroeid in België, in Brussel, waar zij tot haar achttiende jaar gewoond heeft. Zij is toen naar Nederland gegaan, een land waar zij geen bijzondere binding mee heeft kunnen opbouwen. Dit feit moet wel in het werk aanwezig zijn, zij het onopvallend. In ieder geval exploiteert zij dit niet als anekdotische of als ideologische grondslag van haar werk; er is dan ook geen romantische idealisering van een ontheemd bestaan. De verschuiving van het plaatsbepalende naar het plaatsloze, waarvoor een eigen en karakteristieke ruimtelijkheid ontworpen werd, is en blijft echter deel van deze persoonlijke
| |
| |
Marian Breedveld, zonder titel, 1996, olieverf, linnen, paneel, 75 × 120 cm.
geschiedenis. Het geloof in een persoonlijk handschrift is hiermee verbonden: dat er verbindingen, raadsels, verzinsels en fascinaties zijn, die door een eigen geschiedenis naar voren zullen komen, is inherent aan wat zij de creatie van ‘het doorleefde oppervlak’ noemt.
Als we de laatste schilderijen van dichtbij bekijken, valt op dat dit series zijn, waarin laag op laag, kleur op kleur geschilderd is. Het werkprocédé is uiterst minimaal: een gebaar, een horizontale streek, die vervolgens herhaald en weer herhaald wordt. Kleuren verdwijnen in een dikke laag verf en elk volgend schilderij is een herhaling van het voorgaande met dit verschil dat de horizontaliteit haast onmerkbaar versterkt wordt door de plaatsing van het nieuwe werk ernaast. Wordt hier iets bedekt dat eerder gemaakt werd, worden er kleuren uitgewist, wordt er een spoor getrokken? Wat gebeurt hier precies dat er sprake is van het doorleefde oppervlak?
De waarneming leert dat alles wat onder het oppervlak zit - verf, verfsporen, kleuren - contact heeft met het oppervlak. Het is, kijkend naar het schilderij, als een huis, waarin voelbaar is dat onder de bovenste laag iets anders zit, en weer iets anders: ‘Ik schilder net zo lang, tot ik een “doorleefd” oppervlak heb; net zo lang tot ik het beeld in mijn greep heb, ook in de diepte, in al zijn lagen.’ Het is dus zeker niet zo dat er iets afgedekt wordt, en wat eerder bestaan heeft, verdwijnt. Integendeel, alles wat onder het oppervlak zit, wordt gekoesterd en is opgenomen in het schilderij dat uiteindelijk als een zwaar, zwevend blok aan de wand hangt. Dit is het beeld van een rituele handeling, een doorleefd schilderij ontdaan van gekunstelde, louter aan het
| |
| |
Marian Breedveld, zonder titel, 1996, olieverf, linnen, paneel, 80 × 130 cm, Boymans-Van Beuningen, Rotterdam.
oppervlak spelende ingrepen. De vraag die zich hierbij opdringt is, wanneer het ritueel van het schilderen beëindigd wordt. ‘Het kan bij elk schilderij weer gebeuren, dat ik denk, het is klaar... terwijl dit niet het geval is. Het gaat om een gevoel van doorleefdheid, waarbij ik het maximale bereiken wil door dat wat er gedaan is.’ Het lijkt vreemd om hier over kwantiteit te spreken, maar er is bij deze schilderijen na maanden schilderen een enorme hoeveelheid verf op het doek beland. Dat er op een bepaald moment een maximale spanning in het schilderij bereikt is, kan echter niet aan iets bepaalds afgezien worden. Alleen, bij nadere beschouwing is er een zekere logica te bespeuren, waarbij het gegeven dat er verschillende lagen over elkaar heen geschilderd zijn, ondergeschikt wordt aan het beeld dat het totale schilderij toont en is. De toeschouwer van het schilderij raakt verwikkeld in een moment, dat de diepte merkbaar wordt en zo de ruimte (erin) gewaarwordt; de voeling voor ruimtelijkheid ontstaat, van waaruit de fysieke zin voor het tastbare geprikkeld wordt.
De schilderijen van Marian Breedveld refereren aan een extreme vorm van zinnelijkheid, op zo'n wijze dat de beschouwer er kijkend in opgaat en zich stilstaand verbonden weet met de zich uitstrekkende ruimte. Deze omslag van het oppervlak naar de diepte én van het oppervlak de uitgestrektheid in, is in eerste instantie een fysieke ervaring en pas daarna volgt de intellectuele analyse van hetgeen zich voordeed. Dit is een heel belangrijk punt. De schilderijen worden werkelijk dingen, gemaakt van een bepaald materiaal, zij hebben een formaat, een bepaalde dikte, het is een ding met rafelende randen...
| |
| |
dit alles werkt mee om het lichaam te activeren en via de tastzin de aandacht te scherpen voor de impact van de omringende ruimte op de mens en van de relatie van de mens tot de ruimte. Het gebeurt wel dat toeschouwers met hun vinger in de verf drukken... een magisch gebaar dat beantwoordt aan de primaire behoefte een direct contact te maken met alles wat niet werkelijk beroerd kan worden.
In dit verband is het sterk gereduceerde werkprocédé van belang. Zij begint elk schilderij met het wegsmeren van het witte, zuivere doek. Dan pas kan begonnen worden aan de creatie van het beeld. ‘Als een doek netjes is, dan ben ik heel voorzichtig. En deze voorzichtigheid moet ik kwijt zien te raken, want dan kan ik doen waar het mij om gaat.’ In dit eerste stadium ziet het schilderij er verschrikkelijk uit. De ongecontroleerde bewegingen zijn een provocerende, radicale daad en zij vormen het terugkerende ritueel, dat elk beginnen begeleidt. Want eerst dan, na de besmeuring van het smetteloze doek ontstaat de aanleiding om door te gaan. ‘Het is mijn persoonlijke uitdaging om uit die amorfheid een beeld tevoorschijn te halen.’
De inspiratie hiertoe vond zij in het werk van Eugène Leroy. In zijn werk is te zien dat de zin om door te gaan met de verf ontstaan is uit een chaotische overdaad. Hij schildert veelal vrouwen in een bruine waas van verf. De kleur wordt geabsorbeerd door een enorme hoeveelheid verf, waardoor een korstachtig schilderij ontstaat. Pas in tweede instantie treden de afzonderlijke kleuren naar voren. Het bijzondere hierbij is dat de manier van kijken van een snelle naar een overzicht zoekende blik verandert, zelfs gedwongen wordt te veranderen, in een stapsgewijs en traag ontdekken van kleuren, beelden, lijnen en vormen. Dit trage, losse beeld laat zich niet vangen in een sluitende analyse. Dit is precies wat er in de werken van Marian Breedveld gebeurt. Het kijken is een traag door eentonigheid belaagd waarnemingsproces, waarbij de toeschouwer nooit op het punt uitkomt dat het beeld inzichtelijk wordt. Het schilderij roept daardoor een verlangen op, het weer terug te zien. Je moet terug naar het werk, omdat de herinnering tekort schiet. Het werk dwingt een vorm van kijken af, waarbij duidelijk wordt dat het beeld aan de kijker ontglipt en blijft ontglippen. Bij het terugzien blijkt dat het beeld anders is dan verwacht. Het bijzondere hiervan is dat het beeld nimmer vast te leggen is en zo die ene unieke blik verwart. Deze ongrijpbare grootsheid van het beeld staat in schril contrast met het werkprocédé: de trage, maar gestadige herhaling van het eenvoudige gebaar. Het beeld is, ondanks de reductie tot een extreme vorm van materialiteit, rijk aan zeggingskracht, die de metaforische beeldtaal zeker niet uitsluit: associaties met het land en de horizon, de wind over de vlakte, het stille ebben van water, de diepgang van de zee en het donkere stampen van nachtelijke geluiden. Het beeld concentreert zinnelijke en ruimtelijke ervaringen in een zee van tijd.
| |
| |
De toeschouwer van deze schilderijen bevindt zich in een trage, stille uitgestrektheid, waarbij het ongedifferentieerde helder wordt. Dit is de grens die zichtbaar wordt tussen wat van nabij zichtbaar is en wat als van verre komend, langzaam tot vermoeden wordt. In deze naamloze wereld is de kleur nog wel te bespeuren, maar die is als een vleug, als een zweem aanwezig. Deze wordt bespeeld door het overdadige licht dat van buitenaf komt en het beeld van verandering onderwerpt. ‘Dit is het onverwachte, het spelende, het veranderlijke. Dit is de ervaring waar ik in wil stappen.’ Deze gevoeligheid voor ondoorgrondelijke fascinaties en verre vermoedens, die langzaam maar zeker inzetten, bezet het hele schilderij, waardoor het beeld een confrontatie is met de discrepantie tussen wat er concreet aanwezig is en wat er onmerkbaar maar aanhoudend in ons omgaat. Hierin wordt het verlangen gekoesterd naar een andere ruimte- en tijdsbeleving, dat een groots verband weet op te roepen. Dit heeft niets met een terugkeer naar oude, religieuze kunst te maken. Traagheid is de logische pendant van snelheid, en daarmee niet vreemd aan de moderne tijd en de eigentijdse technieken, zoals met name in de huidige video- en filminstallaties herkenbaar is. Eén seconde duizendmaal versneld, één seconde duizendmaal vertraagd, dit zijn de extreme mogelijkheden van een technologisch tijdperk: de eindeloze ruimte gevangen in een moment, het moment als spiegel van de eeuwigheid. In de perspectiefloze ruimte, waar de tijd ongenaakbaar voortkruipt, raakt het kijken in de ban van wat ver en niet af te ronden is, van wat niet herhaalbaar is, in de ban van de enorme reeks mogelijkheden. Hierin telt de tijd die langzaam maakt en duurt het moment eindeloos.
| |
Voetnoot:
De citaten zijn afkomstig uit gesprekken van Irene Veenstra met Marian Breedveld, gevoerd in Rotterdam in november 1996.
|
|