Bedtijd
Zij komt in de kamer, zij weet wie zij is.
Een vertoning waarin ik mij vergis.
Als zij mij ziet voegt zij ons samen -
de lach is voor mij, de mond van haar.
Haar stap heeft gelijk, hij draagt graag.
En zie, uit een kamerjas haalt een vrouw
de vrouw die ik liefheb. Ik herken haar
aan duizend gebaren, tekenen van het begin.
Maar wie is het die jaren daarna zomaar
haar plek in ons bed terugvindt.
Kinderspel
Zij speelden niet, zij trouwden
in de spiegel op de gang.
Ring en zoen en eerste dans,
hen bond een feit van glas.
Zij dachten dat dit alles was.
En trouwden niet, maar spelen
ieder met een ander toen. Zij
zagen zich voor later staan, nu
zien zij zoveel minder meer.
Zij denken juist, net omgekeerd.
Uit: Waar de egel gaat, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1995.