Anna Tilroe (º1946).
menselijk verlangen van gedaante te verwisselen.
De directe benaderingswijze van sommige kunstenaars leidt tot confronterende kunstwerken. Tilroe beheerst de vaardigheid om ook over deze schokkende beelden op een heldere manier te schrijven. Dat is nog niet zo eenvoudig, want kunst die zich figuurlijk maar soms ook letterlijk bloot geeft doet niet alleen een artistiek appèl op ons. Hoe, zogenaamd aandachtig en geleerd, kijken wij rond in een zaal met pornografisch getinte foto's van Jeff Koons? Hoe oprecht reageren wij in het gezelschap van vele anderen op de aanstootgevende neon-beelden van Bruce Nauman? Veel van dit soort kunst is gelukkig niet van humor gespeend, zodat we af en toe even ontspannen kunnen glimlachen, maar het beklemmende gevoel dat ze bij ons oproepen verdwijnt daarmee niet. Hoewel het juist de bedoeling is dat deze kunst reacties uitlokt, hebben we de neiging een tegenreactie te vertonen. Tegen teveel intimiteit en gêne wapenen wij ons door het aannemen van een nonchalante houding, waarmee we willen aangeven dat wij heus wel raad weten met dit soort kunst. Voor de bekendheid van de kunstenaar en de bevrediging van de sensatiezucht van het publiek is het natuurlijk effectiever als er op een smeuïge manier over wordt geschreven, maar de kunst zelf is gebaat bij een nuchtere aanpak zoals die van Tilroe. Als we tenminste de beeldende kwaliteit van het ene werk willen blijven onderscheiden van het goedkope effectbejag van het andere en niet ten prooi willen vallen aan mechanismen als ontwijken of ophemelen.
In het stuk getiteld ‘De Schrik’ behandelt Tilroe de foto's van Erwin Olaf, die door hun vrijmoedigheid in progressieve kringen soms zo onvoorwaardelijk worden bejubeld dat het meer te maken lijkt te hebben met een ‘artistiek correcte zienswijze’ dan met oprechte waardering. Het geheim van Olaf schuilt volgens Tilroe in de vanzelfsprekendheid waarmee zijn personages overtredingen uitbeelden op het terrein van passie, esthetiek, seksuele identiteit en het lichamelijke ideaalbeeld. Kortom, hij maakt gewaagde dingen zichtbaar zonder gêne. Vooral in de fotoserie ‘Blacks’ bespeurt Tilroe een geheel eigen realiteit, die tot uiting wordt gebracht met een bijzonder subtiel gevoel voor het excessieve en het theatrale. In tegenstelling tot de fans van het ‘gedurfde beeld zonder meer’ is Tilroe van mening dat Olaf zo nu en dan de plank ook behoorlijk misslaat. Geen verheerlijking dus, maar een constructieve beschouwing waarin zowel de spannende als de minder geslaagde elementen aan bod komen.
De balans van enerzijds de fascinatie voor bepaalde kunstenaars, zoals Louise Bourgeois en Georg Baselitz die beide werden geïnterviewd, en anderzijds de noodzakelijke distantie om het werk te kunnen analyseren levert boeiende tekst op. Er zijn ook een paar teksten, zoals die over John Wesley en Martin Kippenberger, waarbij de vonk op geen enkele manier overspringt, niet bij Tilroe en mede daardoor ook niet bij de lezer. Deze hadden beter vervangen kunnen worden door bijdragen over bijvoorbeeld Nan Goldin of Cindy Sherman. Het werk van deze twee fotografen wordt slechts kort aangestipt, terwijl de invalshoek van deze bundel een uitgebreidere beschouwing van hun werk ruimschoots had gerechtvaardigd.
Kunst waarbij het lichaam centraal staat, in welke vorm dan ook, doet een beroep op ons particuliere gevoel voor waarden en normen. De beste artikelen in de bundel De huid van de kameleon maken de kunst inzichtelijk, terwijl de passie of de huivering voelbaar blijft.
I. Walinga
anna tilroe, De huid van de kameleon, Querido, Amsterdam, 1996, 148 p. |