schrijver of literatuurwetenschapper? Kan de scheiding tussen de faculteiten der letteren en der wijsbegeerte wel gerechtvaardigd worden?
De bundel biedt goede inleidingen op interessante ideeën als van Collingwood, Wallace Stevens en Canetti, op het voor de hand liggende thema van de dubbeltalenten, in dit geval Murdoch en Yourcenar, en op de voor de hand liggende grensgebieden mystiek (Hadewijch), magisch realisme (Lampo) en haiku (Calafarte). Ook de voor de hand liggende thematische benadering ‘hoe denkt auteur x over onderwerp y’ is vertegenwoordigd. Bij de Nederlandstalige auteurs is het thema vooral de eindigheid van het bestaan, gereflecteerd in twee essays over de poëzie van Achterberg, De Haes en Pernath, en van Kouwenaar, Lucebert en Faverey. Bij de buitenlandse auteurs is het thema vooral de ethische vraag naar hoe goed te leven, bij o.a. Bellow.
Een aantal evidente aandachtsvelden als ‘filosofie van de literatuurwetenschap’, ‘poëtica als filosofie’ of ‘invloed van grote denkers’ wordt nauwelijks aangedaan. Daarentegen krijgen veelomvattende probleemstellingen als de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid, het bijzondere en het algemene, fictie en denken, het filosofisch en het literair discours veel aandacht, zij het niet systematisch, net als het waarheidsbegrip, de rol van de taal en de functie van lezen en schrijven.
Roeffaers en Duhamel gaan het meest direct in op de centrale thematiek, en zij zijn het niet met elkaar eens. Roeffaers ziet de vertrouwde tegenstellingen tussen literatuur en filosofie. Literatuur abstraheert niet van tijd en ruimte, haar waarheid is belichaamd, ervaren en concreet, en wordt anders overgedragen dan de filosofische, die theoretisch, conceptueel en abstract is. Duhamel maakt korte metten met ‘de theorie van de twee waarheden’, vanuit de gedachte dat beide soorten teksten eerst ‘vertaald’ worden alvorens begrepen te worden. ‘De interpretatie is de filosofische stroomversnelling in de literatuur’. Bovendien kan filosofie haar claim op het wetenschappelijk waarheidsbegrip niet waarmaken. Ook de gedachte dat literatuur uitdrukking van, en filosofie uitdrukking voor zou zijn verwerpt hij.
Ziet Duhamel literatuur als ‘een geval van filosofie’, Tritsman opteert voor het oplossen van de filosofie in de literatuur. Immers, de grootste tegenstander van de filosofie is de taal, die voor de literatuur de grootste medestander is. Ook voor Boehm heeft de filosofie meer aan de literatuur dan andersom, immers haar grote behoefte is die aan treffende voorbeelden. Verduidelijking kan niet kernachtiger dan aan de hand van literatuur.
Bij Hensing zijn we weer terug bij af: voor hem is het verschil tussen literaire en filosofische teksten evident, en hij laat het zien aan een roman van Lenz, die een nauwgezette ‘contrafactuur’ is van een filosofische verhandeling van Camus. Ook bij Murdoch blijft het onderscheid gehandhaafd; haar literaire werk is een soort voedingsbodem voor filosofische essays. Bij Stevens daarentegen verorbert de literatuur de filosofie; hij lokt ‘filosofische ideeën als een rattenvanger van Hameln op zijn eigen poëtisch terrein’.
De auteurs, allen werkzaam aan (vnl. Vlaamse) universitaire instellingen, de meesten als literatuurwetenschapper, kiezen dus niet eenparig voor opheffen dan wel handhaven van de grenzen tussen de terreinen. Dat was, achteraf gezien, af te leiden uit de ondertitel: ‘grensgevallen en gevallen grenzen’ maar uit de kaft bleek niet dat ze de discussie niet echt aangaan. Dat is jammer, temeer daar ze aan de vakliteratuur over hun onderwerpen niet veel toevoegen. Maar de geïnteresseerde leek die niet terugschrikt van moeilijke woorden kan veel van zijn gading vinden, al moet hij het zonder register stellen. Voor wat betreft het aandeel van de Nederlandse letterkunde steekt deze bundel gunstig af bij zijn door voornamelijk Noord-Nederlandse wijsgeren samengestelde pendant Om de waarheid te zeggen. Over filosofie en literatuur (onder redactie van K. Boey e.a.) die in 1992 verscheen. Is het, ondanks of dank zij het Europa zonder grenzen, te betreuren dat er niet nog méér met de Nederlandse literatuur werd gedaan? Ik meen van wel; er is daar veel te vinden dat nog niet werd gezocht. Een wijs woord van Harry Mulisch ter overdenking: ‘Men zal schrijven omdat de werkelijkheid niet werkelijk genoeg is’.
Ineke Bulte
roland duhamel (red.), Over literatuur en filosofie. Grensgevallen en gevallen grenzen, Garant, Leuven / Apeldoorn, 1995, 216 p. |