Ons Erfdeel. Jaargang 39
(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 747]
| ||
Culturele kroniekLiteratuur‘Wonen in de kamer van het hart’
| ||
Doordringend als motregenHet is achteraf bezien wellicht verbazingwekkend, maar de eerste officiële reacties op Het innerlijk behang laten betrekkelijk lang op zich wachten, zijn gering in aantal en bovendien gereserveerd van toon. Zo publiceert Jan Greshoff een bespreking in Het Vaderland (van 3 juni 1950), waarin hij de titel van de bundel ‘gezocht’ noemt, de thematiek van te weinig belang vindt en waarin hij bovendien ten zeerste betwijfelt ‘of er één gaaf, volledig welgeschapen gedicht onder is’. Maar hij schrijft | ||
[pagina 748]
| ||
ook: ‘Er bestaat een soort motregen, mist bijna, welke de wandelaar dieper doorweekt dan een stortbui. Zulk een mist is Lodeizens poëzie en men kan er zich niet tegen beschermen.’ Het is de enige recensie die Hans Lodeizen onder ogen heeft gekregen. Toen hij het betreffende nummer van Het Vaderland opengeslagen naast zijn ontbijtbord aantrof, ‘schrok hij zichtbaar. Hij ging zitten, las het artikel, en kreeg een kop als vuur’. Zijn vader: ‘Populariteit heeft hij nooit gezocht, waardering wel’ (aldus Jan Brokken, in zijn mooie portret: Het onbekende leven van Hans Lodeizen).Ga naar eind(3) Wanneer Lodeizen in 1951 postuum de Jan Campert-prijs wordt toegekend, brengt dit een geweldige omslag teweeg in de literaire kritiek. In het verlengde hiervan is al snel een heruitgave van zijn werk noodzakelijk. Vader Lodeizen neemt het initiatief om deze herdruk aan te vullen met gedichten uit de nalatenschap. Hij handelde hiermee in overeenstemming met een bepaling die Hans Lodeizen al tijdens zijn Amerikaanse studietijd in een persoonlijk testament had opgenomen: ‘Ik wil dat mijn papieren verzameld worden en dat gepubliceerd zal worden datgene dat van waarde lijkt’ (p. 562). J.C. Bloem, Jan Greshoff en Adriaan Morriën worden ingeschakeld om een eerste selectie te maken uit het vele, nog ongepubliceerde materiaal. Onder hun gezamenlijke verantwoordelijkheid verschijnt dan in 1952 Het innerlijk behang en andere gedichten, welke uitgave ten opzichte van de eerste druk ruimschoots is verdubbeld. Tevens is een portret van Lodeizen opgenomen, plus een handgeschreven versie van het laatste gedicht uit de cyclus ‘De buigzaamheid van het verdriet’: ‘dit leven zachtjes ken ik het / zachtjes loop ik eruit’ (p.74).Ga naar eind(4) Omdat deze postume uitgave nogal wat fouten bevatte (diverse gedichten waren bijvoorbeeld tweemaal afgedrukt), volgt in 1954 een gecorrigeerde herdruk. Het is déze uitgave geweest die de basis heeft gevormd voor de lange reeks van herdrukken nadien (in 1994 verscheen de 16e druk!) en waarmee vele generaties van middelbare scholieren vertrouwd zijn geraakt. Jan Brokken (1949) memoreert zijn fascinatie voor Hans Lodeizen als volgt: ‘Zijn verlangen naar vrijheid, naar reizen, naar het on the road zijn, zijn verlangen naar openhartige en vrije liefde en erotiek, zijn zachtheid en zijn ongedwongenheid pasten bij een generatie die in de jaren vijftig de middelbare scholen en in de jaren zestig de universiteiten bevolkte. Deze generatie heeft zijn werk dan ook beetgepakt en dweepte ermee.’ In 1969 verzorgen Peter Berger en Pierre H. Dubois onder de titel Nagelaten werk een nieuwe selectie uit de nalatenschap, waarin ook proza en door Lodeizen vertaalde gedichten zijn opgenomen. Lodeizen senior is bij dit alles overigens nadrukkelijk, zij het op de achtergrond, aanwezig! In een van deze proza-aantekeningen zegt Hans Lodeizen: ‘Ik zal nooit “grote” dingen schrijven, maar mijn pen zal proberen de ziekte en extase van lichaam en ziel te volgen (...). En ik leef langer dan de geschiedenis’.Ga naar eind(5) De poëzie van Hans Lodeizen wil maar geen ‘geschiedenis’ worden. Inmiddels is de nieuwe verzameleditie verschenen, waarin de bezorgers - Wiljan van den Akker, Redbad Fokkema en Mirjam van Hengel - ‘alle nagelaten poëzie [hebben opgenomen, A.R.] waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat ze voltooid is’ (p. 579). De vraag blijft natuurlijk wát de poëzie van Hans Lodeizen, na bijna vijftig jaar, zo intrigerend en springlevend maakt. Werpen deze Verzamelde gedichten, zoals de flaptekst suggestief vermeldt, inderdaad ‘een nieuw licht op zowel leven als werk van de dichter’? | ||
Innerlijk behangIn de uitvoerige verantwoording van deze Verzamelde gedichten is een verhelderend brief-fragment opgenomen, waarin Lodeizen zijn zoektocht naar een persoonlijke poëtica als volgt onder woorden brengt: ‘Ik lees Proust [bedoeld is uiteraard A la Recherche du Temps perdu, A.R.] in een ware rapture; deze roman verschaft me een hele philosophie tout-fait, die ik lange tijd aan het zoeken ben geweest. Door deze boeken zie ik mijn pogingen van verleden zomer om in de kamer van mijn hart te wonen en naar de wereld te zien als vanuit een venster... dat de nuances bepaalt, maar meer niet, van het “innerlijk behang”, als het enige juiste (...). Ze zijn vol van de troost (...) dat, al is alles dan ook niets dan ijdel spel, het spel tenminste mooi is; en laten we het met gratie bedrijven, als een ceremonie, als een geste.’Ga naar eind(6) Hier spreekt ten voeten uit de Hans Lodeizen, zoals wij hem hebben leren kennen uit | ||
[pagina 749]
| ||
zijn totnogtoe gepubliceerde poëzie: via een veelheid van tegenstellingen immers steeds weer gericht op de wereld van de ‘droom’. De ‘droom’ vertegenwoordigt bij Lodeizen niet alleen het gebied van de nacht, de liefde, de muziek, de verbeelding en het (kinder)spel, hij belichaamt vooral ook een wereld van dadenloosheid, receptiviteit en creatieve stilte: ‘in de schommel van de wind lig / ik dromend over muziek en gedans / in de dauwdrop van de maan leef / ik en verzin een hemel van sterren’ (p. 55).Ga naar eind(7) Tegenover de droomwereld, die in essentie een ‘binnenwereld’ is, kenschetst Lodeizen de zogenaamde ‘werkelijkheid’ steevast als een ‘buitenwereld, vol maatschappelijke - maar nutteloze - beslommeringen, gebaseerd op schijnorde en onechtheid’. Hans Lodeizen wil eigenlijk alleen maar wonen in de kamer van zijn hart. Deze thematiek (hier uiteraard slechts summier geschetst)Ga naar eind(8) komt prachtig tot uiting in het totnogtoe ongepubliceerde gedicht ‘Het innerlijk behang’, dat al dateert van 12 oktober 1948. Eens te meer wordt duidelijk hoezeer levensvisie en poëtica bij Lodeizen samenvallen:
Het innerlijk behang
ik zal de redenen zeggen
voor mijn liefde, voor mijn wanhoop
ik zal in de kamer
van mijn lichaam wonen en zeggen
waarom ik van het landschap houd
ik zal mijn hand leggen
op de zonnestraal en met mijn vingers
de regenboog ontrafelen
ik zal de wind in mijn armen nemen
en in de schelp luisteren van de nacht
ik zal met jouw lichaam
het mijne beschrijven en in jouw ogen
de wereld als in een prisma
ontcijferd zien, een geheime hoek waarachter
trappen eindeloos naar zwarte kelders gaan
ik zal zeggen dat mijn lichaam
een toren is, dat mijn handen 's nachts
wandelen en dat mijn hoofd
is berekend zodat ik van de wereld
alleen mijn vrienden zie: jij en een ander.
Het is natuurlijk geweldig dat zo'n gaaf en karakteristiek gedicht nu - dankzij de inzet en speurzin van de bezorgers (die niet langer gehinderd konden worden door de uit begrijpelijke discretie voortkomende terughoudendheid van vader Lodeizen) - algemeen toegankelijk is gemaakt, maar ‘een nieuw licht’ op persoon of werk kan ik er niet in ontdekken en dat geldt eigenlijk voor deze Verzamelde gedichten in hun gehele, nieuwe totaliteit. De redacteuren verwarren op deze wijze hun literair - historische drang naar volledigheid met hun (vanuit een oogpunt van wetenschappelijke ijdelheid al evenzeer voorspelbare) behoefte om de literaire geschiedenis een beetje te herschrijven. Welke wens is hier de vader geworden van welke gedachte? Ik geloof namelijk niet dat Hans Lodeizen er in een later stadium voor gekozen zou hebben - gezien zijn expliciete testamentaire wilsbeschikking - om de nu opgenomen ‘Rijmoefeningen’ (waarin, zoals het een jong dichter betaamt, sprake is van onvervalst clichématig taalgebruik) alsnog aan de openbaarheid prijs te geven. Daarvoor zijn ‘vingeroefeningen’ als deze nu eenmaal niet bedoeld. Evenmin acht ik het waarschijnlijk dat de nu gepubliceerde, zogenaamd openlijk ‘homoseksuele’ gedichten (waarin Lodeizen op anekdotische, soms rebelse en hier en daar ook ronduit triviale wijze uiting geeft aan zijn homoseksualiteit) de toets van zijn persoonlijke kritiek zouden hebben doorstaan. ‘Dichten is schrappen’ en J.C. Bloem was niet de énige die dat wist! | ||
Poëzie van altijdKortom: de uitgangspunten van de bezorgers staan op gespannen voet, niet alleen met elkaar, maar ook met - wat ik zou willen noemen - ‘editorische ethiek’. Dit alles neemt niet weg - hoewel er bij deze langverwachte editie van de Verzamelde gedichten nog wel meer kanttekeningen te plaatsen zijn (waarom, bijvoorbeeld, zo eigenwijs getornd aan de oorspronkelijke lay-out van Het innerlijk behang?) dat de geïnteresseerde Lodeizen-lezer veel moois aan zijn verzameling ziet toegevoegd. Wel zal hij aanvankelijk, door de nieuw gehanteerde chronologie, het spoor misschien bijster raken en bepaalde, vertrouwde fragmenten zelfs node missen. Lezers echter die ‘oeuvrebouwers’ zijn, worden voor hun geduld en moeite ruimschoots beloond. Al was het alleen maar - in de woorden | ||
[pagina 750]
| ||
van Pierre H. Dubois - omdat deze poëzie ‘de voortzetting [is] van de poëzie van altijd “met andere middelen”’.Ga naar eind(9)
Anneke Reitsma
|
|