| |
| |
| |
H.W. von der Dunk (º1928) - Foto Barend Schweigmann.
| |
| |
| |
De factor X van H.W. von der Dunk
Jos Palm
werd geboren in 1956 in Zeddam. Studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Is hoofdredacteur van het ‘Historisch Nieuwsblad’. Publiceerde o.a. ‘Kloosters in Nederland’ (1991) en ‘Geloven in de Bijlmer’ (1994).
Adres: Gerard Doustraat 186,
NL-1073 XA Amsterdam
Frans Smits
werd geboren in Echt in 1958. Studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Is wetenschappelijk onderzoeker. Hij werkt aan een studie over ‘Amsterdamse armen. Liefdadigheid rond 1900’. Publiceerde over sociale zorg in wetenschappelijke tijdschriften en is redacteur van het ‘Historisch Nieuwsblad’.
Adres: Tweede Nassaustraat 10B, NL-1052 BM Amsterdam
Eind 1995 sierde het portret van Hermann Walther von der Dunk de voorkant van een Nederlands vakblad voor historici. Voldaan keek de voormalig hoogleraar geschiedenis de camera in. Von der Dunk had reden voor zijn tevredenheid: vakgenoten en opinieleiders hadden hem uitgeroepen tot de meest invloedrijke historicus van Nederland. De hoogleraar zelf onderging de uitverkiezing met de natuurlijke houding van iemand die weet wat hem toekomt. Het waren, meende hij, ‘toch geen schaapherders’ die hem deze eer hadden bewezen. Integendeel. Ze behoorden tot de intellectuele elite van Nederland.
Dat zijn vakgenoten Von der Dunk kozen is ogenschijnlijk opmerkelijk. Von der Dunk was en is het buitenbeentje onder de historici, een ouderwetse geschiedschrijver, een leraar met een negentiende-eeuwse uitstraling. Hij behoort tot het soort dat een kwarteeuw geleden triomfalistisch dood werd verklaard. Het waren de jaren waarin getracht werd het vak geschiedenis met een verbeten ijver tot een echte wetenschap om te smeden. Het professionalisme rekende af met de geschiedschrijver die met inzet van heel zijn persoon beelden schiep, moraliseerde en onderwees. De historicus werd in de jaren zeventig een teamworker - bij ziekte zonder meer vervangbaar - die op ambachtelijk-technische wijze tegeltjes legde op het grote plein van de geschiedenis.
Er zijn sedertdien heel wat tegeltjes gelegd. Maar niemand kan tegenwoordig meer een patroon ontwaren. En daar verlangt het publiek toch wel naar. Het heeft zich massaal afgekeerd van de specialistische tegelleggers. Ook de tevredenheid onder de tegelleggers zelf is sterk afgenomen. Velen twijfelen
| |
| |
aan de zin van hun arbeid. Is de ouderwetse geschiedschrijver indertijd niet ten onrechte ten grave gedragen?
Zonder twijfel is de uitverkiezing van Von der Dunk toe te schrijven aan de onvrede onder historici. Ze lijken bij hem te zoeken wat ze bij zichzelf missen, namelijk: de factor X, zoals Von der Dunk het eens noemde. Ofwel het authentiek persoonlijke - het onvervangbare en ondefinieerbare snufje zout - dat uit de moderne geschiedbeoefening is verbannen.
Het subjectieve, emotionele element dat nodig is om de geschiedenis te verheffen tot een niveau waarop zij ook anderen dan historici nog iets zegt, is bij Von der Dunk zelf in overmaat aanwezig. Maar hoe werd hij de eigenzinnige historicus die hij is? En wat voor een persoon is hij eigenlijk: hoe ziet de factor X er bij Von der Dunk uit?
| |
Verlicht conservatief
Von der Dunk had zeer geëngageerd deelgenomen aan een debat op televisie over het opkomend racisme, heftig gebarend zoals men dat van hem kent, vertelde zijn oudste zoon Frans aan een verslaggever van HP/De Tijd. Maar pas tijdens de aftiteling, muzikaal begeleid door een symfonie van Mozart, had hij zijn vader gezien zoals hij hem het meest vertrouwd was. Enkele seconden was hij in beeld geweest, helemaal opgaand in de muziek en volop mee dirigerend.
Hermann Walther von der Dunk heeft tot zijn studententijd serieus overwogen om te kiezen voor een carrière in de muziekwereld. Het liefst was hij regisseur geworden bij een opera. Hij schijnt ook korte tijd gewerkt te hebben als opera-assistent bij de Utrechtse schouwburg. Muziek van grote componisten, zei hij ooit in een interview, laat het ‘ware ik’ in je naar boven komen, maakt dat je je ‘verwant voelt met het beste in jezelf’. Hun muziek schiep orde en evenwicht, iets waar hij, de mens en leraar Von der Dunk, een sterke hang naar had. Waarom hij juist Bach en Mozart zo mooi vond? Dat moest te maken hebben met een zekere conservatieve aanleg die hij van nature bezat.
Geboren in Bonn in 1928, kwam Von der Dunk in 1937 met zijn ouders naar Nederland. Zijn vader, gehuwd met een joodse vrouw, kon in het nazistische Duitsland geen werk meer krijgen. In Nederland, in Bilthoven, kreeg hij een baan als docent aan de Werkplaats Kindergemeenschap van de onderwijsvernieuwer Kees Boeke. Daar ook ging Hermann Walther naar school. De Werkplaats moet op hem een enorme invloed gehad hebben. Muziek en literatuur waren er even belangrijk als taal en rekenen en ook werd de leerlingen een sociaal bewustzijn bijgebracht, evenals een vaag gevoel van kosmische religiositeit. De school was in alle opzichten anders dan de scholen in Keulen die Von der Dunk als kleine jongen had bezocht. Op die
| |
| |
massa-instituten maakten autoritaire sergeanten de dienst uit - Von der Dunk zou ze later in zijn boek over de shoah beschrijven als rigoureuze fatsoensrakkers met het onafscheidelijk rietje.
Von der Dunk studeerde geschiedenis te Utrecht, bij de vermaarde historicus P.J. Geyl. Na zijn studie verbleef hij enkele jaren aan het Institut für Europäische Geschichte in Mainz voor promotieonderzoek. Terug in Nederland gaf hij tot zijn benoeming als universitair docent in 1963 les aan de Werkplaats van Kees Boeke. Drie jaar later voltooide hij zijn proefschrift, een werk in de geest van zijn leermeester, de Groot-Nederlander Geyl. Het onderzoek naar de liberale beweging in België en Duitsland tussen 1830 en 1848 was zijn eerste en enige bronnenstudie. In 1967 werd Von der Dunk benoemd tot hoogleraar te Utrecht in de geschiedenis van na 1870. Dat zou hij blijven tot 1990, toen hij, getergd door de academische middelmatigheid, vervroegd uittrad.
Conservatief en liberaal, strijdbaar en eigenzinnig, en vóór alles docent. Zo zou men Von der Dunk in één zin kunnen omschrijven. Zijn levenshouding, zijn temperament en zijn leraarschap zijn herkenbaar in alles wat hij doet. Von der Dunk lijkt een man die bij voorkeur een middenpositie kiest. Hij is een burger met dezelfde opvattingen over het burgerschap als de door hem bewonderde Thomas Mann: conservatief in gezinszaken en in alles dat dicht bij hem staat; liberaal en verlicht in staatszaken en in alles dat verder van hem af staat. Iemand die als verstandsliberaal gelijke kansen voor iedereen acceptabel vindt, die niet tegen de emancipatie van de vrouw is, maar die zijn eigen vrouw het liefste thuis heeft. Iemand die vindt dat experimentele kunst moet kunnen, maar wiens hart uit gaat naar de grote klassieke kunstvormen.
Als burger acht hij het zijn plicht zijn medeburgers te wapenen tegen de waan van de dag. Daarom treedt de historicus Von der Dunk buiten de muren van de universiteit en schrijft hij in kranten en weekbladen over het vak en over politieke ontwikkelingen. Als burger moet hij niets hebben van denkers met totalitaire neigingen die de vrijheid van het individu ondermijnen. Daarom komt de historicus Von der Dunk, net als zijn leermeester Geyl, in het verweer tegen generalisten in de geschiedwetenschap die de weerbarstige historische werkelijkheid in schema's en structuren passen. Als burger koestert hij de erfenis van de Verlichting. Daarom schrijft de historicus Von der Dunk over tolerantie en over vrijheid in gebondenheid.
De betrokkenheid bij de Verlichting blijkt overigens ook op het persoonlijke vlak. Bijvoorbeeld uit Von der Dunks gevoeligheid voor het vage Godsbesef, dat past in de traditie van de achttiende eeuw. Er is, zei Von der Dunk in een interview met Vrij Nederland, ‘een goddelijke kracht’. Hij ontmoette die bij zonsopgang of bij het luisteren naar de grote klassieke componisten.
| |
| |
Von der Dunk, zo wordt gefluisterd, zou lid zijn van een vrijmetselaarsloge. Hij zou ook behoren tot een salon van ruimdenkenden, die onder anderen wordt bezocht door W.L. Brugsma, prins Claus en Harry Mulisch.
Von der Dunk heeft een lichte hang naar het excentrieke. Zijn springerige haardos getuigt daarvan, evenals zijn losse allesbehalve academische presentatie. Niet toevallig verwarden eerstejaarsstudenten hem wel eens met de portier. Bekend is de hoge driftgraad van Von der Dunk. Heel typerend voor hem is het ongeduldig met de vingers op tafel tikken als een ander zijns inziens te lang aan het woord is, en dat is volgens Von der Dunk al gauw het geval. Werkcolleges schijnen hem als hoogleraar niet makkelijk te zijn af gegaan. Hoorcolleges daarentegen waren zijn specialiteit.
Vóór alles is hij een echte docent, de leraar die gehoord moet worden. Hij begint met de formulering van een probleem, behandelt alles wat daarmee te maken heeft, vat de stof samen en stelt ten slotte de vraag: wat hebben we hieruit kunnen leren? Aan die didactische levenshouding ontleent Von der Dunk zijn faam, als docent en als historicus die de wereld verklaart op radio en televisie. Didactiek is ook het keurmerk van schrijver Von der Dunk. Hij schrijft immers zoals hij praat: alsof hij college geeft.
| |
Schatbewaarder
Onvermoeibaar is Von der Dunk blijven uitleggen wat geschiedenis is en hoe die geschreven moet worden. Veel van zijn publicaties handelen dan ook over de geschiedwetenschap. Van meet af aan nam hij een verlicht conservatief standpunt in, dat hij met grote hartstocht verdedigde. Zijn wetenschappelijk debuut, het artikel ‘Friedrich Meinecke en het Historisme’, in 1966 gepubliceerd in het Tijdschrift voor Geschiedenis, was een venijnige recensie van het een jaar daarvoor verschenen proefschrift van Maarten Brands. Deze veelbelovende leerling van Jan Romein meende in navolging van zijn leermeester dat geschiedschrijving kritisch-normatief moest zijn. De historicus diende volgens Brands het verleden te onderwerpen aan een op de toekomst georiënteerde kritiek. Aldus was hij het historisme en de belangrijkste twintigste-eeuwse representant van deze invoelende geschiedopvatting Friedrich Meinecke, te lijf gegaan. Meinecke's antinormatieve geschiedschrijving, stelde Brands, had bijgedragen aan de opkomst van het nazisme. De progressieve Amsterdamse historicus deed Meinecke geen recht, oordeelde Von der Dunk. Het was goedkoop moralisme Meinecke te verwijten ‘niet daar te staan waar een Nederlands historicus in 1965 staat’.
Von der Dunk vond bovendien Brands scherpe onderscheid tussen normatieve en antinormatieve geschiedschrijving al te theoretisch. Elk mens, dus ook de historicus, staat bloot aan een sirenenzang van normen. Mág de historicus zich daardoor laten verleiden en tot hoever? Von der Dunk schreef:
| |
| |
‘Hier is ieder principieel antwoord even absurd als op de vraag of hij zich door een vrouw mag laten verleiden - en tot hoever.’ Metaforen van dit soort zouden zijn handelsmerk worden.
De Utrechtse historicus ontwaarde iets veel wezenlijkers in de geschiedschrijving. Onder invloed van de sociologie en antropologie groeide de belangstelling voor het zoeken naar het wetmatige in de geschiedenis. Die ontwikkeling baarde Von der Dunk zorgen. Het generaliserend, sociaalwetenschappelijk denken dreigde het individualiserend denken, het vertederd aftasten der verschijnselen, bij een historicus als Meinecke nog te vinden, te verdringen. Von der Dunk sloot zijn artikel af met een belofte. Hij zou de schatbewaarder zijn van ‘die kostbare erfenis der eeuwen’: het beschrijvend-aanschouwelijke element in de geschiedschrijving.
Brands werd in 1970 hoogleraar in Amsterdam. Tussen hem en Von der Dunk is het nooit meer goed gekomen. Vóór de afstraffing van Brands had Von der Dunk een ander Amsterdams historicus, een coryfee bovendien, terecht willen wijzen: Jacques Presser. Diens magnum opus Ondergang, een geschiedenis van de verdelging van het Nederlands jodendom in de Tweede Wereldoorlog, was in 1965 verschenen. Er werd volgens Von der Dunk op gereageerd als betrof het de ‘onthulling van een standbeeld’. Hij schreef een stuk over het boek dat door de redactie van een vooraanstaand Nederlands vaktijdschrift werd geweigerd ‘omdat de gewenste eerbied ontbrak’.
Von der Dunk heeft het artikel later opgenomen in zijn bundel Kleio heeft duizend ogen (1974). Het was kritisch, zeker, maar niet oneerbiedig. Von der Dunk constateerde dat Pressers epos voortkwam uit emotie. Daar was niets mis mee, fout was wel dat Presser die emotie in het boek cultiveerde. Ondergang was geen geschiedschrijving, maar literatuur. Een station te ver voor Von der Dunk. Zijn keuze voor een beschrijvend-aanschouwelijke - ofwel verhalende - geschiedschrijving betekende zeker niet dat hij wilde afzien van inzicht geven: selecteren, verbanden leggen en verklaren. Juist deze elementen ontbraken bij Presser.
Met de opstellen over Brands en Presser profileerde Von der Dunk zich in een aantal opzichten. Als een conservatief die de generalistische geschiedschrijving bestreed. Als een propagandist van het verhaal, maar dat verhaalen hier treedt de verlichte Von der Dunk naar voren - moest wel analytisch zijn. En als een geducht polemist. Kortom, als een liberaal conservatief, maar strijdbaar geschiedschrijver. Als polemist werd Von der Dunk na zijn benoeming tot hoogleraar iets voorzichtiger. Het middel van de directe aanval liet hij voortaan achterwege. Hij had zo langzamerhand wel door dat voor een tegenstander standpunt en persoon moeilijk te scheiden zijn, iets wat zijn leermeester Geyl, de onbarmhartige criticus, nooit begrepen heeft.
Het werd er voor Von der Dunk in de loop der jaren ook niet makkelijker
| |
| |
op. Onder aanvoering van de marxistische hoogleraar economische en sociale geschiedenis Theo van Tijn, een waar imperiumbouwer, groeide de Utrechtse vakgroep geschiedenis uit tot het bolwerk van de sociaal-wetenschappelijke geschiedschrijving in Nederland. Hier groepeerde zich een legertje van specialistische tegelleggers dat zich graag bediende van sciëntistische termen als werkhypothese en operationalisering. Deze professionelen telden liever het aantal koeien in een Fries dorp tijdens het Ancien Régime dan dat zij een portret schreven van een herenboer uit dezelfde tijd. Zij verafschuwden de anekdotiek. In plaats daarvan presenteerden zij tabellen met standaarddeviaties of nog geavanceerdere statistische berekeningen. Het historisch onderzoek stond voor hen net als voor de kritisch-normatieven Romein en Brands in dienst van de aanstaande bevrijding van de mensheid: het verleden hanteerden zij als een kladblok voor de toekomst. Von der Dunk protesteerde vaak en heftig tegen deze historici die in zijn woorden ‘geschiedenis schreven als een ingenieur in een witte jas’. Namen noemde hij niet meer, er waren zoveel ingenieurs, en de aanvoerder Van Tijn kwam hij elke dag tegen in de kantine. Het is publiek geheim dat er een ware Koude Oorlog woedde in de Utrechtse vakgroep geschiedenis.
In 1982 bracht Von der Dunk zijn meest omvangrijke publicatie sinds zijn dissertatie uit: De organisatie van het verleden. Het is een geschiedfilosofische verdediging van zijn historisch credo: geschiedenis gaat over de individuele mens en de ontrafeling van diens verleden vereist een historicus die zijn eigen individualiteit tot inzet maakt van zijn werk. Die boodschap werd door het professionele gilde van geschiedfilosofen, dat zich inmiddels had gevormd, totaal genegeerd. Voorheen hadden die permanent ruziënd met elkaar over de straat gerold, elkaar betwistend wie de wijsheid in pacht had om de gereedschapskist van de simpele tegellegger te mogen vullen. Bij de verschijning van Von der Dunks boek vormde het gilde echter een blok. Niet een geschiedfilosofisch amateur, maar het gilde diende te bepalen hoe geschiedenis moest worden geschreven. Het hoogst van de toren blies de Amsterdamse geschiedfilosoof Chris Lorenz, die een nogal overspannen aanval lanceerde op Von der Dunk. De Utrechtse hoogleraar was een dilettant, aldus Lorenz. Technisch deugde er niets van zijn boek. Daarmee scheen alles gezegd. Hier openbaarde zich de blindheid van een te ver doorgevoerd professionalisme, waarvoor Von der Dunk juist zo vaak gewaarschuwd had. Ook tussen Lorenz en Von der Dunk is het niet meer goedgekomen.
Onder historici waren Von der Dunks opvattingen over geschiedenis lange tijd weinig populair. Dat leek veranderd in 1990. Von der Dunk nam toen afscheid van de Utrechtse universiteit met een college getiteld De muze herrezen. Hij signaleerde een terugkeer van de verhalende geschiedenis. Het zag ernaar uit dat hij toch niet de laatste aanbidder van Clio was en dat
| |
| |
hij de ‘kostbare erfenis’ die hij altijd zorgvuldig had bewaard, kon doorgeven.
| |
Leraar
Het publiek verwacht van de historicus eigenlijk maar één ding: antwoord op de vraag ‘Adam wie ben je?’, zo verklaarde Von der Dunk eens in een interview. ‘Via onderzoek van het verleden met de realiteit om je heen in het reine komen’ en daarvan verslag uitbrengen op verhalende en beeldende wijze, noemde hij een andere keer de taak der geschiedschrijvers. Van het uitvoeren van die taak heeft Von der Dunk zijn levenswerk gemaakt. Er is onder zijn generatie historici in Nederland geen tweede die zo veel en zo vaak in de media is verschenen, behalve dan misschien Loe de Jong. Von der Dunk schrijft in dag- en weekbladen, voorziet op radio en televisie de actualiteit van historische achtergronden, en geeft zo nu en dan voor Teleac-cursussen als klassiek docent onderricht in moderne geschiedenis.
Wat Von der Dunk ook doet, hij doet het met het gewicht van de autoriteit bij uitstek. Of hij nu schrijft of vertelt, zijn presentatie is die van de docent van vroeger: onderhoudend en geen tegenspraak duldend. De beeldspraak is zijn middel om de aandacht vast te houden. Het is niet overdreven om te zeggen dat hij erin grossiert. Soms struikelt de lezer over de metaforen, maar meestal zijn ze verhelderend en op hun plaats. Zo schreef Von der Dunk over de ontvangst van Loe de Jongs epos over de Tweede Wereldoorlog: ‘Bij het verschijnen van elk nieuw deel is het of een klas haar proefwerk terugkrijgt, met alle woedende protesten over het cijfer die daarbij horen.’ Nederland tijdens het Interbellum beschreef hij ooit als een strak gereglementeerd meisjesinternaat. Von der Dunk kan licht sarcastisch maar ook boosaardig zijn. Over bijvoorbeeld de dwang tot politieke correctheid in de pers schrijft hij: ‘Wie iets zegt over minderheden moet driemaal spuwen in de richting van het racisme, pas dan weten we het zeker, hij is een van de onzen.’ Maar meestal is zijn kritiek milder. Zijn stijl is altijd verzorgd en hoogst persoonlijk. Niet toevallig noemde Jan Blokker hem ooit de meest leesbare historicus van Nederland.
Von der Dunk komt overigens het best tot zijn recht in zijn dagbladartikelen. De leraar met de natuurlijke neiging tot wijdlopigheid wordt hier gedwongen kort, puntig en bondig te formuleren. Zijn overzichtswerken en langere artikelen lijden wel eens aan onevenwichtigheid en ontberen soms strakke compositie. Desondanks spreekt ook in deze werken de docent. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek worden er, zij het soms wat langdradig, voor een groter publiek leesbaar samengevat en bijeengezet.
Doorgaans neemt Von der Dunk de rol op zich van de burger die zijn medeburgers vertelt hoe de wereld in elkaar zit. Hij maant hen zich niet te
| |
| |
laten misleiden door de modes van de dag, zoals in zijn boek uit 1976 over het conservatisme. Zowel in zijn artikelen als in zijn boeken wil hij zijn tijdgenoten helpen. Hij is de historisch therapeut die in Voorbij de verboden drempel (1990) de shoah niet alleen wil herdenken, maar vooral ook wil verklaren, wil duiden. Zodat wij weer verder kunnen.
| |
Voorbeeld
Professionalisering en specialisering van de geschiedbeoefening, Von der Dunk heeft het allemaal meegemaakt. Hij zag het vak wetenschappelijke status krijgen en historici wetenschappers worden, in zichzelf gekeerd en opgesloten in de academie. Hoe Von der Dunk ook waarschuwde, ze bleven alleen voor elkaar schrijven en maakten zich vooral druk om het wetenschappelijke gehalte van hun productie. Zo wil ook Den Haag het. Geschiedschrijving als keurige wetenschap, voorspelbaar, controleerbaar en stuurbaar, dus gedepersonaliseerd. Daarom ook heeft de overheid de geschiedbeoefening het organisatiemodel van een ‘echte’ wetenschap opgedrongen. Reden voor Von der Dunk om de academie vroegtijdig te verlaten.
De ouderwetse historicus Von der Dunk heeft tegen de verwetenschappelijking gevochten. Zijn conservatieve geestesgesteldheid maakte hem tot beschermheer van de muze van de geschiedschrijving. Hij is de gids gebleven voor het publiek dat het grote plein van de geschiedenis wil bewandelen. Het is pas sinds kort dat er tegelleggers naar hem opkijken. De uitverkiezing van Von der Dunk tot meest invloedrijke historicus van Nederland bewijst het. Voor steeds meer historici is hij een voorbeeld. De man die lijkt te kunnen wat zij graag zouden willen kunnen: op een menselijke, verstaanbare manier geschiedenis schrijven.
Moeten dan alle historici gaan doen wat Von der Dunk heeft gedaan: didactische overzichtswerken schrijven, achtergrondverhalen in kranten publiceren en pleidooien houden over hoe geschiedenis te schrijven? Nee. Historici moeten gewoon doen wat historici altijd al gedaan hebben en waaraan Von der Dunk niet is toegekomen: monografieën schrijven. Maar het ambtelijke keurslijf moet afgelegd, nodig is: de inzet van heel de persoonlijkheid, een zo groot mogelijke factor X.
Literatuur:
|
Een bibliografie van het werk van h.w. von der dunk tot 1990 is te vinden in zijn bundel Cultuur en Geschiedenis ('s-Gravenhage, 1990). Zijn belangrijkste latere publicaties zijn: Voorbij de verboden drempel. De shoah in ons geschiedbeeld (Amsterdam, 1990) en Twee buren, twee culturen. Opstellen over Nederland en Duitsland (Amsterdam, 1994). |
|
|