Ons Erfdeel. Jaargang 39
(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBeschaafd nationalismeNaties zijn geen natuurlijke, organisch gegroeide wezens, maar scheppingen van politieke en intellectuele elites, van nationalisten. Dat is het belangrijkste inzicht dat de wetenschappelijke studie van de natievorming, verricht door sociologen, antropologen en historici, de voorbije jaren heeft opgeleverd. Het ontstond in een tijd waarin het nationalisme in de eigentijdse politiek als een gevaarlijke, aan extre- | |
[pagina 624]
| |
misten voorbehouden ideologie werd beschouwd. En kijk, plots is er sprake van een ‘beschaafd nationalisme’, niet alleen aan de conservatieve zijde van het politieke spectrum, maar ook bij progressieve intellectuelen die in een herbezinning op de nationale identiteit een heilzaam middel zien om de toekomst van de universele (Verlichtings)waarden die zij aanhangen, te garanderen. In Nederland werd het debat over dit ‘beschaafde nationalisme’ aangezwengeld door de NRC Handelsblad-journalist en sociaal-democraat Paul Scheffer. In een in januari 1995 in NRC Handelsblad verschenen artikel (‘Nederland als een open deur’) riep hij op tot een discussie over de nationale identiteit van het ‘tevreden Nederland’. Al te lang, zo hield hij zijn landgenoten voor, was de Nederlandse soevereiniteit en eigenheid als een vanzelfsprekendheid beschouwd. De Europese integratie en het feit dat Nederland steeds meer een multiculturele samenleving werd, dwongen echter tot ‘een nieuwe doordenking van de culturele en morele grondslagen die essentieel worden geacht voor de Nederlandse maatschappij’. En zo ging Scheffer op zoek naar ‘het nut van Nederland’, naar de waarden die Nederland als politieke gemeenschap én als culturele entiteit vertegenwoordigde en naar de betekenis van deze waarden voor de toekomst van het land. Tolerantie, consensus en egalitarisme als resultaat van een betrekkelijk harmonieus verlopen staats- en natievorming: daarin lag de nationale identiteit, zo luidde de conclusie van die zoektocht. De opdracht die Scheffer zijn lezers meegaf, sloot daarbij aan. Het gebrek aan democratie in het Europese integratieproces en de noodzaak een platform van gedeelde waarden voor de multiculturele samenleving te creëren vereisten dat deze identiteit en de instituties waarin deze identiteit vorm had gekregen, werden gekoesterd. Aan het ‘achterstallig onderhoud’ moest een einde komen. Scheffens pleidooi werd onmiddellijk beantwoord door de Leidse politicoloog (en Volkskrant-columnist) Koen Koch. In een eveneens in NRC Handelsblad verschenen reactie (‘De natie-staat als lapmiddel’) wees hij Scheffer op het illusoire van zijn zoektocht naar de ‘ware kern’ van de natie-staat Nederland. Die bestond immers niet; ieder hield zijn eigen waarden voor die ‘ware kern’ (en het was dan ook geen toeval dat de sociaal-democraat Scheffer bij tolerantie, consensus en egalitarisme uitkwam). Maar wat erger was: door de aandacht primair op de nationale identiteit te richten bevorderde Scheffer volgens Koch de discussie over de Europese integratie en de multiculturele samenleving niet, maar frustreerde hij haar juist. Het ging in de eerste plaats om de heruitvinding van de democratie, niet om de zorg voor de natie-staat. Wie deze orde omkeerde, liep het risico de propagandisten van een minder beschaafd nationalisme in de kaart te spelen. Op de reactie van Koch volgde in de kolommen van NRC Handelsblad een levendig debat dat voldoende materiaal opleverde voor een nu onder de titel Het nut van Nederland uitgegeven bundel. Zestien auteurs - sociologen, filosofen, historici, politicologen en juristen - leveren er in vijftien bijdragen commentaar op de stellingen van Scheffer en Koch, die de bundel ook redigeerden. Van een strakke redactie is overigens geen sprake geweest. Het journalistieke rumoer is in het boek niet verdwenen. De discussie is er wat wanordelijk gebleven. Kan het ook anders wanneer het over de ‘nationale identiteit’ gaat? In een noot waarschuwt de historicus E.H. Kossmann zijn medediscussianten voor al te hoog gespannen verwachtingen bij de studie van dit verschijnsel: ‘Loop er liever met aandacht omheen, bekijk het van alle kanten maar stap er niet in, behandel het kortom als een enorme kwal op het strand’. De deelnemers aan de discussie hebben inderdaad allen een eigen perspectief gekozen. Nu eens descriptief, dan weer normatief, nu eens analytisch, dan weer politiek geëngageerd voeren zij een debat over een wirwar van stellingen en vragen. De natie kent inderdaad geen ‘wezen’, maar bezit zij toch niet een historisch gegroeide identiteit? Nationalisten ‘maken’ naties, jazeker, maar houdt die opvatting ook voldoende rekening met de realiteit en de kracht van de binding aan de natie (‘Sinterklaas bestaat niet, maar het sinterklaasfeest wel’)? Welke soorten nationalisten bestaan er eigenlijk, en welk succes genieten zij in Nederland? Wanneer wordt nationalistisch sentiment nationalistisch ressentiment? Is het niet beter de naties niet als entiteiten, maar als symbolen te benaderen? En natuurlijk de aanleiding tot de hele discussie: wat heeft progressieve PvdA-intellectuelen als Scheffer en de Groningse filosoof Jos de Beus tot het nieuwe | |
[pagina 625]
| |
nationalisme gebracht, en wat te denken over (de invulling van) dat nationalisme? De meningen lopen uiteen. Toch rijst uit de controverse wel een zekere consensus op: het ‘beschaafde nationalisme’ dat uit zorg voor het behoud van de progressieve waarden is geboren, dient met de grootst mogelijke voorzichtigheid tegemoet te worden getreden. De Leidse rechtsfilosoof Herman van Gunsteren verantwoordt die houding het meest principieel. In het kort, kritisch gesteld opstel ontrafelt hij de manier waarop de ‘wijzer geworden intellectuelen’ hun bekering tot het nationalisme rechtvaardigen: zij verheffen dat wat slechts een geconstrueerd artefact is tot een natuurlijke - en dus per definitie onbespreekbare - orde, met als gevolg dat ook een minder progressief gekleurd nationalisme salonfähig kan worden. Maar ook historicus Henk te Velde behoudt afstand. Hij erkent dat het ‘beschaafde nationalisme’ de uitdrukking vormt van ‘zorg om de samenhang van de politieke gemeenschap en om de “civil society” waarin democratische politiek is ingebed’ en op die manier als een alternatief voor een abject nationalisme kan functioneren, maar wijst de inhoudelijke opvulling van dat alternatief af. Niet de onvermijdelijk dicht bij het etnisch nationalisme komende gerichtheid op de nationale identiteit, zo betoogt hij, maar het ‘open patriottisme’ - de wil de natie slechts te zien als de formele ruimte waarin de politieke discussie kan worden gevoerd - biedt het beste antwoord op die zorg. Het nut van Nederland kan ook in Vlaanderen met vrucht worden gelezen, en dat niet alleen om de bijdrage die de in Brussel werkzame politicoloog Jacobus Delwaide aan de ‘natie’ Vlaanderen wijdt.Ga naar voetnoot(1) Ook de andere artikelen zijn gemakkelijk ‘vertaalbaar’. Dat geldt onder meer voor de opstellen van de socioloog Erik van Ree en van De Beus over de problematiek van de multiculturele samenleving. De eerste belicht deze problematiek met behulp van twee verschillende tolerantiebegrippen; de tweede pleit (als ‘beschaafd nationalist’) voor een ‘landelijke her-identificatie’ die moet leiden tot een ‘patriëring van oude en nieuwe Nederlanders’. Maar ook het reeds genoemde essay van Te Velde kan de interesse van lezers in Vlaanderen wekken. Door zijn keuze voor de natie als de publieke sfeer waarin het politieke debat plaatsvindt (als onderscheiden van de natie als etnie), biedt het immers geschikt materiaal om de onlangs in dit tijdschrift gevoerde discussie over de toekomst van de Vlaamse Beweging een vervolg te geven in een discussie over het nut van Vlaanderen.
Jo Tollebeek
|
|