Publicaties
Nederland als eerste moderne economie
Na alles wat er al geschreven en gezegd is over de politieke en economische machtsont-plooiing en de culturele en wetenschappelijke bloei van Nederland in de zeventiende eeuw hebben twee historici toch nog weer een nieuw licht weten te werpen op de economische geschiedenis van Nederland in die ‘Gouden Eeuw’ en de daaraan voorafgaande en de daarop volgende eeuw. Zij hebben die zo in den brede belicht dat zij daarmee tevens een nieuwe en belangwekkende kijk verschaffen op de Nederlandse geschiedenis in alomvattende zin.
Nederland 1500-1815 is de titel van het boek dat de Amerikaanse historicus Jan de Vries, hoogleraar aan de Universiteit van Californië, Berkeley, en zijn Nederlandse collega Ad van der Woude, hoogleraar aan de Landbouwuniversiteit Wageningen, gezamenlijk hebben geschreven. Zij hebben hun boek de ondertitel meegegeven: ‘De eerste ronde van moderne economische groei’ en daarmee willen zij de centrale these van hun werk aanduiden. Die is dat het Nederland van de zeventiende en de achttiende eeuw de eerste samenleving ter wereld was met reeds alle eigenschappen die een moderne economie kenmerken, dus nog vóór de Engelse Industriële Revolutie en ook voor de Franse Revolutie.
Maar wat is een moderne economie? Dat is niet ‘simpelweg een systeem waarin de mensen rationeel omgaan met de beperkingen die de omstandigheden hun opleggen, maar één waarin zij erop uit zijn die omstandigheden in een voor hen gunstige zin te beïnvloeden.’ Een moderne volkshuishouding omschrijven De Vries en Van der Woude als een economisch-maatschappelijke situatie met eigenschappen die bijdragen aan het proces van institutionele, organisatorische en technologische verandering, dat de efficiëntie van de productie en van de verdeling verbetert.
De Nederlandse samenleving van de zeventiende en de achttiende eeuw onderscheidde zich door ‘de bevordering van processen die gunstig waren voor rationeel handelende personen bij het vergroten van de efficiëntie in het economisch handelen’. Verstedelijking, scholing, mobiliteit, de rol van het geld, de ontwikkeling van politieke verhoudingen en van wettelijke kaders waren zulke factoren of processen die ‘modern gedrag’ bevorderden.
In hun bijna 900 pagina's tellende boek besteden De Vries en Van der Woude dan ook uitgebreid aandacht aan deze factoren. Rond het midden van de zeventiende eeuw bereikten de Nederlanden een graad van verstedelijking die nergens elders in Europa in de daarop volgende twee eeuwen overtroffen werd. Daardoor konden in het hele land velen aan de markteconomie deelnemen en de daarvoor nodige informatie krijgen.
Over de hoge scholingsgraad merken de schrijvers op dat deze voor het tot ontwikkeling komen van een geschakeerde en complexe handelseconomie van groot belang is, terwijl dat voor het industrialisatieproces niet zo maar vaststaat. De hoge mate van scholing in de noordelijke Nederlanden was al begonnen voor de hervorming, maar werd krachtig bevorderd door de Gereformeerde Kerk. Die heeft zo sterk bijgedragen tot de vorming van human capital. Dat was voor de koophandel en de zeevaart van grote betekenis. De republiek van de Zeven Provinciën telde niet minder dan vijf universiteiten en zeven illustere scholen, ook instellingen op universitair niveau, maar zonder het recht van promotie. Deze dichtheid van hoger onderwijs werd voor de Eerste Wereldoorlog in Europa nergens overtroffen.
Zonder het calvinisme was het staatsverband van de Republiek niet denkbaar geweest; zonder godsdienststrijd zou de vrijheidsstrijd zijn vastgelopen en de staat er niet zijn gekomen. Zo ontstond er een staat waarin de dynastieke belangen niet voorop stonden, maar werd de soevereiniteit beheerd door regenten die de voeling met economische belangen nooit geheel verloren. Maar dat alles betekent nog niet dat er van een calvinistische economie gesproken zou mogen worden.
Over de mobiliteit is minder bekend. In