Ank van Pagée, zonder titel, 1991-1994, vetkrijt/papier, 50 × 65 cm, collectie familie Van Pagée.
moet. Pas als geen stukje wit meer zichtbaar is, is het werk af. Verder hebben deze raskunstenaars een drang tot versieren, tot extra mooi maken. Zo bracht Nelleke Vogels haar ‘spinazie met ei’ terug tot een simpel groen en een simpel geel vlak, maar ze vulde de achtergrond op met zwarte geometrische figuurtjes. Een ander schilderij toont een badkamer in al haar simpelheid: wastafel, afvalbak, tegeltjes. ‘Dit zo te kunnen - je zou er jaloers op worden,’ zegt Van Berkum. De Stadshof ademt een bijzondere sfeer; het lijkt of de spontaniteit van de kunstenaars haar weerslag vindt in de bezoeker. Van Berkum vertelt dat veel mensen het op die manier ervaren. Ze herkennen zich in de werken, voelen dat je hier vrij, zonder vooropgezet doel, kunt genieten. Het museum mag zich dan ook, met 45.000 bezoekers per jaar, een ‘succes’ heten. Om een plaats te bemachtigen in De Stadshof, moet kunst voldoen aan criteria van oorspronkelijkheid en schoonheid. Maar ook het antwoord op de vraag hoe het werk tot stand is gekomen, is belangrijk. ‘Naïeve kunst wordt nageaapt,’ zegt Van Berkum. Ze herinnert aan beroemde schilders als Paul Klee die de kunst afkeek van zijn zoontje en Max Ernst en André Breton die ‘likkebaardend’ inspiratie vonden in het werk van psychisch zieken. Beroepskunstenaars raken uitgekeken op het werk van collega's, ervaren dat ze droog staan. In uiterste
Erna Schippers, zonder titel, zonder jaar.
nood nemen ze hun toevlucht tot het voorbeeld van naïeven. Waar haalde Jean Tinguely zijn ideeën voor zijn kinetische machines vandaan? Van Heinrich Anton Müller, die jarenlang in een Zwitserse inrichting zat en wiens roestige monsters vrijwel niemand kent. ’De belangstelling van Van Berkum voor het werk van outsiders dateert van lang voordat De Stadshof een feit was. ‘Toen ik hoorde van de plannen voor dit museum, wist ik meteen dat ik er wilde werken’. Haar kamer in het museum staat vol werk van ‘haar’ kunstenaars. Wijzend naar een eenvoudig maar zeer krachtig beeld van Adam en Eva naast de boom in het paradijs, vertelt ze dat dit nooit een plaats zou krijgen in een ‘gewoon’ museum. Aan de andere kant zijn er outsiders die door de gevestigde musea worden ontdekt en dan de kans lopen in een ander circuit te belanden. ‘Zo kocht toenmalig directeur Sandberg van het Stedelijk Museum in
Amsterdam werk van Willem van Genk, een outsider. We zouden het graag naar De Stadshof overbrengen, maar het Stedelijk vindt het zo goed, dat wil het niet kwijt.’ Maar ook De Stadshof heeft werk van Van Genk, stripachtige tekeningen van razend verkeer en imposante architectonische constructies. Van Genk, in 1927 geboren als jongste in een groot gezin, werd veelvuldig door zijn vader geslagen. Zijn wereld was al vroeg een vijandige jungle vol vernederingen