van iemand als Villon. In het geval van Leeflang, die immers een nadrukkelijke band met de traditie heeft, lijkt dat niet te ver gezocht, zeker niet gezien de titel van zijn bundel, die immers verwijst naar een vergelijkbare hoofdpersoon, namelijk een ouderwetse vrijbuiter.
In het beroemde ‘Testament’ van die Franse voorganger gaat het om een geheel van balladen, rondelen en andere versvormen, dat met de nodige ironie als een literaire nalatenschap wordt voorgesteld. Nu was Villon pas dertig toen hij zijn werk schreef en is Leeflang voor hedendaagse begrippen niet echt oud, maar toch. Het gaat in dit werk volgens mij niet alleen om de onmiskenbaar dichterbij komende dood, maar ook en misschien wel vooral om het legaat van verworven inzichten, die op de voor hem zo kenmerkende, soms licht didactische wijze tot uiting komen.
Natuurlijk zijn ze voor de kenners van dit oeuvre meestal niet echt nieuw, maar, zoals gezegd, bepaalde inzichten worden anders benaderd dan voorheen. Neem het even verderop staande gedicht Postcode, waarin op het einde van de eerste strofe sprake is van een straat met:
een onzeker licht waar hinkelende
kinderen van eten en op zuigen.
Na de daarop volgende regel wit begint de tweede en laatste strofe met de volgende regels:
daarin moet je maar blijven,
Bijna letterlijk in het centrum staat hier een oproep tot de lezer om tevreden te zijn met het eenvoudige bestaan. Dat geldt even verder in het gedicht bovendien voor het eigen ik, het werkelijke zelf, dat zich niet moet ‘forceren tot een deernis, / vluchtig, te oneigen om te uiten’.
Die plaats waarvan je maar beter niet meer kunt weggaan wordt soms ook verbonden met, of beter gezegd, afgezet tegen de onveilige wereld daarbuiten: ‘Buiten de storm, binnen de luit’ of sterker nog ‘Elke nacht // is om te denken aan de puinen buiten’. Kortom, het hier en
Ed Leeflang (º1929) - Foto Willy Dee.
nu biedt nog de meeste veiligheid, immers ‘wij hoeven niet altijd voort’. Dit inzicht is dan misschien wel geen nieuw thema, maar door de eerder genoemde accentverschuiving komt het wel in een scherper licht te staan.
Een ermee samenhangend motief krijgt door deze optiek ook meer aandacht. Het gaat om de koestering van zaken die bedreigd worden. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het fraaie gedicht over een voetveer dat het gevaar loopt om opgeheven te worden, met de kenmerkende regel: ‘laat af, laat alles hier hetzelfde’. Daarbij dient ook de herinnering aan het oude, vertrouwde bewaard te blijven tegenover een wereld die ons in ‘gebiedende wijzen’ wegjaagt bij zaken die met de verleden tijd samenhangen: ‘Wij willen hun tijd niet uit’. Dit laatste staat in de ‘Ballade van de jaren’. Net als bij het ‘Testament’ van de eerder genoemde Villon staan er namelijk, behalve liedjes die je bijna kunt zingen zoals de liereman doet uit de titel, tal van andere versvormen in. Zo kom je een acrostichon tegen, maar ook zoiets als de zojuist genoemde ballade. Ze getuigen net als veel verzen uit de voorafgaande twee bundels van een groter wordende eenvoud, die bij nader inzien nauw samengaat met een verder toegenomen vormbeheersing en virtuositeit.
De bundel slingert zich vanaf het openingsgedicht, zonder duidelijk afgegrensde afdelingen naar het slot, een groots gedicht dat uitloopt in de valstrik van de dood, waarin tenslotte alles eindigt. ‘Schoon gewicht’ is de titel, die waarschijnlijk verwijst naar datgene wat je stoffelij-