emotionaliteit. Michaelis laat die nog steeds overvloedig binnenstromen in haar gedichten. Het is verleidelijk om dat typisch vrouwelijk te noemen, maar dan mag dat zeker niet beperkt blijven tot de notie van kwetsbaarheid. Michaelis durft immers ook hard te zijn voor zichzelf door haar zielenpijn bloot te leggen. Zo krijgen haar gedichten ook een vreemde weerbaarheid, die vooral in de laatste bundel, Wegdraven naar een nieuw utopia (1971), resulteert in een soort misantropisch realisme. ‘Het gaat nu eenmaal niet goed, maar laten we dat er maar bijnemen,’ lijkt Michaelis te willen zeggen. En dat levert gedichten op die de tand des tijds wel trotseren, zoals dit: ‘Zolang er mensen zijn/ blijft er oorlog./ Daar zijn we het over eens/ bij de warme kachel behaaglijk/ nippend van onze cognac./ Een spotgoedkoop alibi/ voor afzijdigheid, inderdaad./ Helaas waterdicht’. De wanhoop blijft ook in Michaelis' laatste bundel verder leven, maar wordt hanteerbaar. Daarmee lijkt de noodzaak om verder poëzie te schrijven voor Michaelis blijkbaar verdwenen.
Michaelis blijft ook in haar laatste twee bundels haar toevlucht nemen tot het alledaagse. Met een soort understatement ontstaan dan gedachten als: ‘Struikelend over het puin/ van de grote hersenschimmen/ zoeken we steun bij het kleine:/ als ik een kopje koffie/ gedronken heb voel ik me/ misschien beter’.
Alsof ze er zich van bewust is dat taal misschien wonderen kan doen, maar dan kleine. Haar poëzie is er geen van grote uitspraken, maar van beperkte statements die zich onderhuids bij de lezer gaan vestigen. Juist daarom verdient de poëzie van Michaelis de aandacht, want op het moment dat veel dichters hun gedichten als een talig corpus beschouwen en het laten imploderen, is er als tegengewicht best wel plaats voor het voorzichtig geformuleerde. Ik geef het toe: je moet als lezer dan wel langs allerlei clichématige regels reizen. Maar wie dat doet, treft een boeiend lyrisch ik aan dat op een bijna beangstigende wijze onbewogen blijft, registreert en de dingen om zich heen laat gebeuren. Dat lyrisch ik wil zeker niet groter zijn dan zichzelf. In die zin zijn deze slotregels van Michaelis een dubbelinterpretabel credo: ‘Maar als/ er dan met alle geweld/ spraak gemaakt moet worden,/ dan liever kleinspraak’.
Paul Demets
hanny michaelis, Verzamelde gedichten, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1996, 250 p.