televisieserie, die in 1990 op basis van de roman werd gemaakt.
Van dezelfde auteur is na meer dan drie decennia Meneer Beerta verschenen, het eerste van een zeven delen omvattende romancyclus, getiteld Het Bureau die ca. 5500 bladzijden zal beslaan. Weer is Maarten Koning, wiens leven in Bij nader inzien van september 1946 tot mei 1953 gevolgd wordt, de centrale figuur. In 1957 treedt hij in dienst van het Bureau, een wetenschappelijk instituut, waar hij hoofd wordt van de aanvankelijk nauwelijks bestaande afdeling Volkscultuur. Directeur van dit instituut, dat ook onderzoek verricht op het gebied van de dialectologie en de naamkunde, is meneer Beerta. Tot 1965, het jaar waarin meneer Beerta met pensioen gaat, deelt Maarten met hem een kamer, zodat hij alle gelegenheid heeft deze wat ijdele man, die regelmatig zijn haar kamt in een zakspiegeltje, te observeren. De wijziging die zich voltrekt in Maartens oordeel over zijn chef vormt de belangrijkste lijn die door de roman loopt. Een tweede is de geleidelijke aanpassing van Maarten aan de eisen van zijn omgeving. Veel gebeurt er niet op het Bureau, afgezien van enkele sterfgevallen, huwelijken en de gebruikelijke wrijvingen. Uit zijn studietijd heeft Maarten slechts een enkele geestverwante overgehouden: de introverte Henriette Fagel, gemodelleerd naar het voorbeeld van Frida Vogels, de schrijfster van de De harde kern (1992-1994). Paul Dehoes, de vriend die in Bij nader inzien tekortschoot, wordt in Meneer Beerta terloops in negatieve zin vermeld. De inzet is in deze laatste roman dan ook weer moreel: het komt erop aan een authentiek leven te leiden en in verband daarmee te bepalen wie wel en wie niet deugen.
Aanvankelijk oordeelt Maarten positief over meneer Beerta. Hij beschouwt hem als iemand die, net als hijzelf, nergens in gelooft. Maar al spoedig daalt hij in zijn achting. Beerta veinst belangstelling voor het werk van zijn Bureau, schuwt verantwoordelijkheid en is bang voor kritiek van de buitenwacht. Maarten verwijt hem dit in harde bewoordingen: ‘U vindt het leuk om te vergaderen, in commissies te zitten, vrienden te maken! En voor de rest doet u alleen het hoogst noodzakelijke en u laat het nog liever over. Wat u doet, doet u alleen om niet aangevallen te worden’ (p. 250).
In de laatste tweehonderdvijftig bladzijden
verloopt het demasqué van meneer Beerta in hoog tempo. Hij betoont zich onoprecht en laf, misbruikt zijn positie en ontpot zich na een bezoek aan de DDR als een politiek onbenul. Bij het afscheid van Beerta releveert Maarten dat hij hem in het begin zag ‘als iemand die de hele wereld en ook de wetenschap aan zijn laars lapt en lak heeft aan wat anderen daarvan denken’ (p. 762), maar hij heeft hem leren kennen als een ongrijpbaar persoon. Dit vriendelijk verpakte eindoordeel is ongunstig, hoewel Beerta ontroerd is door de toespraak van Maarten. De laatste houdt afstand, als hij niet ingaat op de suggestie van Beerta hem voortaan te tutoyeren: ‘“Ik blijf maar gewoon meneer Beerta zeggen”, zei hij zonder op te kijken’ (p. 766). Een echo van de woorden waarmeer de roman opent: ‘“Dag meneer Beerta”, zei hij.’
De nieuwe roman van Voskuil lijdt aan hetzelfde euvel als zijn debuut: de tegenspeler van Maarten Koning verwordt gaandeweg tot een karikatuur. Waar Beerta tranen met tuiten huilt bij een kitscherig klank- en lichtspel en schaamteloos sjoemelt, kost het Maarten niet veel moeite in moreel opzicht superieur te zijn.
Toch ontkomt ook hij niet geheel aan het prijsgeven van zijn principes. Zijn ideaal is een leven met een minimum aan pretenties, waarin slechts plaats is voor enkele getrouwen. De buitenwereld ervaart hij als bedreigend, zoals in de mooiste scènes van de roman duidelijk wordt. Maar Maarten Koning moet water bij