Het Nederlands bij de zuiderburen op school
Het verhaal van het Nederlands in Noord-Frankrijk is niet onmiddellijk een success-story. Als er resultaten zijn geboekt, dan is dat eerder te danken aan veel en geduldig werken. Soms echter heeft men de indruk dat er toch schot in de zaak komt en dat er echt sprake is van vooruitgang.
Op 13 januari 1996 werd in Brugge door de Nederlandse Taalunie een bijeenkomst belegd over het onderwijs Nederlands in de regio Nord-Pas-de-Calais. Na afloop hadden verschillende deelnemers de indruk dat er inderdaad vooruitgang was geboekt. Die indruk werd veroorzaakt door een aantal factoren. Ten eerste was er de goede voorbereiding van deze vergadering. Dat mag men zeker op de rekening schrijven van het algemeen secretariaat van de Nederlandse Taalunie onder leiding van G. van den Bergh, en van de dienst Externe Betrekkingen van de provincie West-Vlaanderen. Ten tweede was er de enthousiaste medewerking van de Franse deelnemers en vooral van J. Kooijman, inspecteur d'Académie in Rijsel en verantwoordelijk in het département du Nord voor het primair en secundair onderwijs.
Het algemeen secretariaat van de Nederlandse Taalunie kreeg in 1994 van het Comité van Ministers de opdracht een extra impuls te geven aan de bevordering van de neerlandistiek in de regio Nord-Pas-de-Calais. Er werden twee voorbereidende conferenties gehouden waarop een inventaris werd gemaakt van de problemen en de behoeften, en waarop beleidsvoorstellen werden besproken. Voor het uitwerken van deze voorstellen werden twee trilaterale werkgroepen ingesteld, een voor het primair onderwijs en een voor het secundair onderwijs. Een derde werkgroep, onder leiding van de ‘Pôle Européen’, een universitair samenwerkingsverband, formuleerde enkele adviezen inzake het universitair en tertiair onderwijs. Ten slotte werden ook voorstellen geformuleerd voor het particulier onderwijs.
Een van de uitgangspunten van dit overleg was dat de deelnemers het principe van de reciprociteit erkennen: een betere positie van het Nederlands in Frankrijk moet gepaard gaan met meer inspanningen voor het onderwijs van het Frans in Vlaanderen en Nederland. Daarnaast was iedereen het er ook over eens dat het toekennen door de Franse overheid van een CAPES (Certificat d'Aptitude Pédagogique à l'Enseignement Secondaire) de status van het onderwijsvak Nederlands zeer ten goede zou komen.
Voor het primair onderwijs doet zich met de komst van het EILE (Enseignement d'Initiation à une langue Etrangère) een belangrijke ontwikkeling voor. Door dit nieuwe systeem kan vanaf de leeftijd van zeven jaar begonnen worden met het aanleren van een vreemde taal. Voor het Nederlands zou men hier gebruik kunnen maken van de ervaringen op de basisscholen van Belle en Zuid-Wervik. Het is van het grootste belang dat deze nieuwe mogelijkheid op de voet wordt gevolgd. Uitwisselingen van leerlingen en leerkrachten, ontwikkeling van didactisch materiaal en nascholing kunnen de belangstelling voor het Nederlands doen toenemen.
Voor het secundair onderwijs wordt gewezen op de betekenis van de ‘sections internationales’ en de ‘sections européennes’, waar de mogelijkheid bestaat tot het aanleren van twee vreemde talen. In het normale secundair onderwijs in Frankrijk moeten leerlingen maar voor één vreemde taal kiezen en gewoonlijk is dat het Engels.
De vergadering pleitte voor een pragmatische aanpak. Met een aantal kleine, concrete projecten in het primair onderwijs kan onmiddellijk worden gestart. Een concrete verwezenlijking is de oprichting van een coördinatiecel met een Frans en een Vlaams personeelslid. Deze leden zullen de verschillende projecten op elkaar moeten afstemmen, een informatiecentrum moeten worden voor de onderwijsinstellingen in Noord-Frankrijk en West-Vlaanderen, en de scholing moeten behartigen van de Franse leerkrachten in het kader van het EILE.
•
Wie moeite heeft met termen als ‘CAPES’ of ‘EILE’ kan nu heel wat informatie vinden in de tweetalige brochure De school bij de