ik zingen, zacht/en zonder zang. Een confrontatie met het werk van Hugues C. Pernath, spreken De Geest en Peeters de hoop uit dat ‘deze nieuwe of hernieuwde confrontatie [..] een nieuw inzicht’ verleent in Pernaths poëzie. In hoeverre het geboden ‘inzicht’ de bekende bakens uit de secundaire literatuur verzet en nieuwe interpretatieve perspectieven opent, lijkt me voor deze, vooral introducerende uitgave niet echt relevant. Pernaths oeuvre wordt in de inleidende paragraaf trouwens expliciet als ‘algemeen gewaardeerd, maar veel te weinig gelezen’ voorgesteld en daar zal deze anthologie hopelijk iets aan veranderen. In de beschouwingen merkte ik weinig ándere of meer revelerende bespiegelingen dan die welke al zijn verwerkt in de wetenschappelijke artikelen van Adams, Speliers, Bartosik en Gerits.
In hun essay gaan de schrijvers in korte fragmenten in op semantische, structurele, stilistische, syntactische en zelfs morfologische aspecten die als kenmerkend voor Pernaths poëtisch project gelden. De nadruk ligt in het bijzonder op de meerzinnigheid van de complexe metaforiek, de ambivalente houding van het lyrische subject tegenover de communicatie (met de verschillende gestalten van de Ander), de taal, de existentie en de dood. De beschouwingen worden met sprekende voorbeelden geïllustreerd en de analyses van poëzieflarden zijn duidelijk en plausibel.
In tegenstelling tot de persoonlijk getinte introducties die Benno Barnard en Coen de Jonge respectievelijk voor de poëzie van Eddy van Vliet en Simon Vinkenoog schreven, opteerden De Geest en Peeters voor een niet-autobiografische presentatie van de dichtkunst van Hugues C. Pernath en werd de bondige biografische schets naar de epiloog verschoven. Conform aan hun beweringen over Pernaths voortdurende tweespalt tussen het ‘autobiografische’, sprekende ik en het ‘autografische’ ik dat louter in poëzie gestalte krijgt, lieten ze in hun essay terecht het autonome taalbouwsel primeren op de schepper. In het lyrische universum van de experimentele dichter is het ik een onvolkomen amalgaam van versplinterde delen, van diverse stemmen in verleden én heden. Hierdoor ontstaat een vreemde verhouding tussen leven en werk: de existentiële ambivalente gevoelens zijn in Pernaths werk nauw verbonden met de poëticale taalproblematiek. Hoewel de kunstenaar putte
Hugues Pernath (1931-1975) - Foto AMVC.
uit het eigen bestaan en soms anekdotische en persoonlijke herinneringen verwerkte, trachtte hij steeds een universele kunst te scheppen. Peeters en De Geest hebben het over een ‘trans-historische interpretatie van de geschiedenis en de mensheid’ (p. 22). De taalkunstenaar vervlocht in zijn geschriften verleden en heden, zijn poetische personage staat tegelijk
in en
buiten de tijd; hij identificeerde zich met historische en oudtestamentische, tragische figuren en probeerde de zelf ervaren chaos en twijfel in gestructureerde cycli en mathematisch ontworpen gedichtenreeksen uit te spreken. Want, zoals gezegd, het gaat in Pernaths dichtwerk om
de mens en niet om het autobiografische ik, dat zich trouwens vrijwel altijd heeft verhuld achter maskers en een pseudoniem.
Het failliet van zekerheden en de devaluatie van hét waarheidsbegrip beheersen het werk van Hugues C. Pernath. Volgens De Geest en Peeters schuilt de poëtische kracht en het weerbarstige karakter in het voortdurend onderzoeken van het eigen bestaan en in de existentiële twijfel. Daarom is een volledig begrip van de soms stamelende, elliptische verzen uitgesloten. De gedichten moeten ‘onafgebroken veroverd worden’. Dit stelt de lezer voor een reeks interpretatieproblemen. Beide auteurs peilen in hun tekst naar de oorzaken en de bijzondere gestalte van dit op semantisch gebied desintegrerend en zich steeds weer hervormend taalkunstwerk. In zijn oeuvre worden ‘de moge-