| |
| |
| |
‘La Inmaculada Conceptión’ (De Onbevlekte Ontvangenis) in de Iglesia de San Francisco, de kapel van het franciscanenklooster in Santa Cruz.
| |
| |
| |
Arte Flamenco
Bart Plouvier
werd in 1951 geboren in Mortsel. Auteur. Publiceerde o.a. ‘Uit het Meer’ (verhalen, 1990), ‘De reiziger, de veroveraar en de autochtoon’ (1992), ‘De kleuren van de zee’ (zeeverhalen, 1993) en de roman ‘Het Gelag’ (1995).
Adres: Dorpstraat 101,
B-9140 Elversele
Wanneer de Spaanse edelman Guillén Peraza in de jaren veertig van de 15de eeuw voet aan wal zet op het Canarische eiland Benaohare, weten hij en zijn landingstroepen aanvankelijk niet wat hun overkomt. Het leek wel alsof ze eeuwen waren teruggevaren in de tijd. Een legertje in geitenvellen gehulde, met knotsen gewapende wildemannen kwam brullend, als vanuit het Neolithicum, het zwarte strand oprennen en ramde tweehonderd soldaten de helm in de hersens. De Guanchen, de autochtone Canariërs, waren duidelijk nog niet van plan hun rijk zonder weerstand gewonnen te geven. Ook Peraza sneuvelde, de andere conquistadores dropen noodgedwongen af. Pas in september 1492 wagen de Spanjaarden een tweede kans. Kapitein Alonso Fernandez de Lugo, die al een paar andere eilanden van de archipel veroverd had, landt als een gewaarschuwd man. Hij gaat omzichtiger te werk. Door list, valse beloftes en het zaaien van tweedracht tussen de negen heersende Guanchekoningen valt het grootste deel van het eiland hem relatief makkelijk in handen. De laatste autochtone heerser, Tanausú, wordt gevankelijk weggevoerd. Benaohare wordt omgedoopt tot San Miguel de La Palma en gaat deel uitmaken van het grote Spaanse rijk.
Op 15 november 1496 kent de Spaanse kroon De Lugo een volmacht toe om La Palma te verdelen tussen edelen van het rijk, ‘evenredig aan hun verdiensten en persoonlijke kwaliteiten’. Misschien heeft De Lugo de heren van zijn stand verkeerd ingeschat; misschien zaten de begunstigde edelen liever op hun luie krent in Sevilla - hoe dan ook, in 1513 wordt de Vlaming Jácome Grunenberg voor 8000 gouden florijnen eigenaar van een flinke lap La Palma, ‘van alle land en water, vanaf de krater tot de zee’. Zijn gronden, voornamelijk langs de westkust, bij het plaatsje Tazarcorte en op de berghellingen rond Argual, zijn beplant met suikerriet, een teelt waar veel nijvere Vlamingen op La Palma eeuwenlang fortuin mee zullen maken. Tot in 1557 blijven
| |
| |
de Grunenbergs, die hun naam verspaansten tot Monteverde, alleeneigenaars van de suikerrietplantages, de bijbehorende fabrieken, molens, opslagplaatsen, en de uit Afrika ingevoerde slaven. Dan wordt het landgoed opgesplitst, verdeeld over zijn nazaten: vijf kinderen, aangetrouwde Spanjaarden en Vlamingen, en een aantal kleinkinderen. Eén lid van die schoonfamilie is Juan de Guisla Van De Walle. Drie generaties verder, in 1639, - de fabrieken draaien dan dag en nacht - wordt in de annalen van de gouverneur van La Palma genoteerd: ‘De rest van het eiland heeft minder waarde dan de helft van de suikerfabrieken van Argual en Tazarcorte.’ Dat de toenmalige politiek de uitbreiding van de suikerteelt begunstigde en de handel vrijgesteld was van bepaalde belastingen, was mooi meegenomen.
Wanneer ik voor het eerst La Palma bezoek, ben ik totaal onwetend van de Vlaamse inbreng in de geschiedenis van het eiland. Op een korenbloem-blauwe januaridag, wandelend door de hoofdstad Santa Cruz, blijk ik beland te zijn in een straat die ‘Van De Walle’ heet. Mijn verbazing is die van de reiziger die in een uithoek van de wereld op een landgenoot botst. Wie was de man met deze zo vertrouwd klinkende naam dat hij op dit, ogenschijnlijk van Vlamingen verstoken eilandje, een straatnaam verdiende? Mijn eerste pogingen om het mysterie op te lossen lopen dood op mijn gebrekkige kennis van de taal; mijn Spaans is namelijk zo goed als mijn Sanskriet. (‘Van De Walle’ begrijpen Spaanssprekenden sowieso niet; als ‘Van De Wajje’ spreken zij het uit). Gefrustreerd loop ik van bibliotheek naar museum, van museum naar boekhandel. Pas wanneer ik in Llanos de Aridane, aan de westkust, een stadsgenoot ontmoet die daar al twintig jaar woont, begint het te dagen in het oosten van de geschiedenis. De geur van gemalen suikerriet blijkt destijds een emigratie uit de Lage Landen te hebben teweeggebracht, vergelijkbaar met een goldrush. Rond Tazarcorte en rond Santa Cruz vestigden zich in de loop van de 16de en 17de eeuw de families Van Praet, Brier, Van Ghemert, Van Dalle, Van Trille, Westerlinck, Vanderman, Janssen, Verschuren, Aventroot, Boot, Van Der Ghein en vele andere. Sommigen verspaansten, naar het voorbeeld van Grunenberg, hun naam. Zo werd De Brabander Brabantino en de Van Ghemerts heten vandaag Wangüemert. Maar Van De Walles, afstammelingen van de suikerrietboer naar wie de straat genoemd werd, vind je nu nog, hun naam ongewijzigd, in de Palmese telefoongids.
Er bestaat tot op heden geen luchtverbinding Vlaanderen - La Palma, maar destijds was de route Antwerpen - Santa Cruz een druk bevaren zeeweg. Op de veilige rede voor de hoofdstad van het eiland gingen tientallen suikerkarvelen na een wekenlange, niet ongevaarlijke reis voor anker. In het stadhuis van de sinjorenstad, de belangrijkste bestemming van de suikerhandel, hangt een doek van Verhaert, waarop je ziet hoe de kapiteins van diezelfde schepen ontvangen worden door de burgemeester van Antwerpen. Met uitgestrekte hand
| |
| |
Kaart van het Canarische eiland La Palma.
stapt hij naar de afgetobde kapitein toe. Diens karveel, getooid met wimpels en banieren en naar hedendaagse maatstaven een notendop, ligt gemeerd aan houten bolders. Op de achtergrond pronkt het Vleeshuis tussen nu gesloopte panden. Edelen en ereburgers kijken toe. Straks wordt de lading gelost. Een groot deel zal over de rest van Europa gedistribueerd worden. Het rietsap is in formas gegoten, kegelvormige recipiënten van aardewerk, waarin de suiker werd gekristalliseerd en gezuiverd. Het eindproduct is in Tazarcorte, vóór inscheping, gekeurd door een expert, de lealdador. De karvelen zullen voor de snel rijk wordende kooplui op La Palma retabels en beschilderde panelen aanvoeren, wandtapijten, linnen en laken, ornamenten voor de eredienst, gravuren en drukwerk, goudsmeedwerk, meubelen, wapens, grafstenen, bronzen beelden en klokken, muziekinstrumenten, uurwerken en prachtige, gepolychromeerde houten sculpturen.
De befaamde Jácome de Monteverde, herenboer op La Palma, werd ervan verdacht nogal wat sympathie te koesteren voor Luthers ideeën. Aanvankelijk trok hij zich van die beschuldigingen weinig aan. In Tazarcorte bouwde hij een enorme hacienda, bijna ontoegankelijk, waar hij zich verschanste en de draak stak met het gerecht. De gouverneur ging herhaaldelijk zijn beklag doen bij de kroon. Uiteindelijk bleek de inquisitie oppermachtig en werd Jácome gevangengenomen en overgebracht naar de kerkers van het Santo Ofido. Hij keerde nooit meer terug naar La Palma en stierf in Sevilla in 1531.
| |
| |
Wapenschild van de familie Van Dalle (in Santa Cruz).
Gek eigenlijk dat het nooit als bewijs ten gunste werd aangevoerd, maar Monteverde heeft, ondanks die - vermeende? - banden met het lutheranisme, een honderdtal religieuze kunstwerken naar het eiland laten overbrengen. Vooral sculpturen zijn bewaard gebleven; ze zijn tot op heden onderwerp van verering. Alle gepolychromeerde of vergulde beeldhouwwerken waren afkomstig uit Antwerpse en Brabantse ateliers en dateren uit het eerste kwart van de 16de eeuw. Een groot deel van de kerken en kapellen op La Palma gaat vandaag nóg prat op hun stukje arte Flamenco. Zo'n 4000 km en 500 jaar verwijderd van de ateliers waar ze vervaardigd werden, kan je met Vlaamse renaissancekunst op La Palma nog steeds een klein museum vullen.
De werken van de veelal anoniem gebleven beeldhouwers, maar ook de doeken van Pierre Pourbus, Ambrosius Francken en Pieter Aertsen te zien krijgen, is geen sinecure. Op La Palma is het aantal kerkgangers, net als elders in Europa, zo drastisch gedaald dat vele kerken voorgoed gesloten blijven. Bij mijn zoektocht naar Vlaamse sporen op het eiland vind ik in de hoofdstad de deur van de Iglesia de San Francisco, kapel van het franciscanenklooster, gelukkig op een kier. Binnen zitten twee vrouwen luidkeels te bidden. Hoe verder ik de kerk binnenschrijd, hoe harder ze roepen. Ik ben hier duidelijk niet gewenst. Straks vliegen ze mij, blasfemische vreemde, naar de keel. In het halfdonker vind ik slechts een van de twee door Monteverdi geïmporteerde beelden die hier zouden moeten staan, La Inmaculada Concepción. De Maagd is mooi, haar gezicht is uitgesproken Vlaams: warrelig haar, een hoog voorhoofd, geprononceerde wenkbrauwen, half geloken oogleden, een fijne, laag
| |
| |
Klok met de naam van Petrus van der Ghein.
ingeplante neus, blozende wangen op een perkamenten huid, een kleine, zedige mond, een vlezige kin. Het hoofd staat enkele graden uit het lood. Pas wanneer ik weer naar buiten sluip, dringt het gemummel van de twee kwezels opnieuw tot mij door. Een stadsplan in de hand puf ik, trap op, plein over, trap af, straat in, door de oude wijk, van kerk naar kerk. De schatten in de Iglesia de El Salvador krijg ik voorlopig niet te zien, het 16de-eeuwse godshuis zit potdicht. Maar een vriendelijke, hoogzwangere mevrouw, werkzaam bij de toeristische dienst van Santa Cruz, weet voor mij een afspraak te versieren met pastoor Don Manuel. Hij zal mij in de Santo-Domingokerk doeken van Pourbus en een Laatste Avondmaal van Francken laten zien. Don Manuel is behoorlijk trots op de schilderijen. Met een sleutel van minstens een halve kilogram opent hij plechtig de deur. Mijn ogen moeten wennen aan het duister. Het portret van een in het grijs geklede San Blas bevalt mij het meest. De heilige draagt een staf en een hark, en kijkt naar iets wat net buiten het doek op de vloer moet hebben gelegen. Hij lijkt mij een eerlijk, zachtmoedig man. Het Avondmaal is in slechte staat, vertoont blazen. Compositorisch valt er weinig op aan te merken, maar het karmijn is lelijk verkleurd en de apostelen staren als wilde gekken in het niets. Er gaat een dreiging uit van het werk: zo meteen gaat het onheil geschieden.
Via een bereidwillige Don Manuel kom ik in contact met de pastoor van de Iglesia de Nuestra Senora de Los Remedios, de hoofdkerk van Llanos de Aridane. De man lijkt griezelig veel op mijn grootvader. Aan een kiosk op een plein drink ik met de bezadigde, dikke sigaren rokende herder een glas bier.
| |
| |
Het in Brussel gemaakte beeld van de ‘Virgen de los Remedios’, patroonheilige van Llanos de Aridane.
Rustig, in geprononceerd Spaans vertelt hij honderduit over de kunstschatten in zijn kerk. Ik begrijp maar een fractie van wat hij zegt, maar zijn enthousiasme overschrijdt de taalgrens. In een zijkamer van de sacristie heeft hij op eigen initiatief een piepklein museum ingericht. Het ruikt er als in de kerken uit mijn jeugd. Maar zijn trots is het beeld van de Virgen de los Remedios, patroonheilige van de stad, werk van een anoniem gebleven Brusselse ambachtsman, hoogstwaarschijnlijk naar het eiland gehaald door Monteverdi. Het Heilige Duo is, naar Spaanse gewoonte, een beetje overdadig gekleed, gekroond en omkranst. Toch is deze maagd duidelijk uit hetzelfde hout gesneden als haar zus, de Onbevlekte Ontvangenis uit Santa Cruz.
Ik daal verder af naar het westen, naar zeeniveau. Het eens zo bedrijvige Tazarcorte ligt er verlaten bij. Links, rechts en achter, tot diep in de Caldeira (de krater waaruit het eiland geboren werd): bananenplantages; waterreser- | |
| |
voirs als blauwe spiegels er tussenin; witte huizen, gul gezaaid op de bergwanden. Hier en daar heeft de zaaier gemorst: een dorp. Bij de ingang van de Caldeira ligt de Iglesia de Nuestra Señora de las Angustias. De kapel werd door Jácome de Monteverdi opgericht ter nagedachtenis van 39 door zeerovers onthoofde, Spaanse edellieden. Elke zaterdag kwamen mijnheer en mevrouw Grunenberg hier de eredienst bijwonen. De Vlaamse San Miguel maakt er, ondanks zijn geheven zwaard, een weinig vervaarlijke indruk. De vergulde Maria, een werkstuk uit een Brabants atelier, draagt een stervende Christus in haar armen. Typisch is de piramidale vorm. De madonna kijkt gelaten. Ze heeft het ergste gehad; bij de dood van haar zoon valt alle leed in het niets. Waarschijnlijk is dit het oudste beeld van het eiland. Al in 1522 werd het door de bisschop van La Palma geïnventariseerd. De kapel is net, met gelden van de Europese Gemeenschap, schitterend gerestaureerd. Misschien zelfs een beetje té. Ik vind het niet terug in mijn documentatie, maar ik vermoed dat hier de verhoudingen van de Gulden Snede gehanteerd zijn. Naast een altaar in bladgoud hangen zilveren ex-voto's. Op een naïef schilderij zijn de 39 martelaren afgebeeld. Een van hen heeft een zwaard dwars door zijn hoofd. Het plafond uit Canarisch pijnboomhout, lijkt gevlochten. Witte druppels parelen op de roodgloeiende latten en planken. Het hele gebouw ruikt, wars van de overvloed aan verse bloemen voor het altaar, naar hars. Ik kan mij voorstellen dat de schim van señor Van De Walle hier 's nachts herinneringen komt ophalen aan de gouden tijden van het suikerriet.
|
|