Lieven Tavernier (º1947) - Foto Johan de Meester.
van het in de teksten geëvoceerde verleden nog weinig rest:
Ik wou niet langer blijven, / ik ging terug naar het station, / in de taxi keek ik niet eens meer achterom, / kocht een ticket voor de trein, / nam al mijn dromen mee, / de trein kwam in beweging, / maar mijn hart wou nog niet mee (Johnny & Alice).
Tavernier sluit in muziektechnisch opzicht nauw aan bij de traditie van folk- en countrysongs. Het begeleidend instrumentarium ligt dan voor de hand. Vaak wordt het gegeven ook in zijn teksten onderstreept met een of ander detail: de juke-box die niet eens een plaat heeft van Bob Dylan, of bij het begin van de titelsong Doe het licht is er wat country op de radio, en in De gouden schaar speelt hij folkgitaar: en het mooiste van dat alles was mijn oude folkgitaar / die ik jaren laten liggen had, ik was vergeten waar, / maar ik neem ze vanavond, met mijn oude repertoire, ik ben niet bang meer zoals vroeger, ik ben niet bang/ voor ‘de gouden schaar’. De ironiserende behandeling van het gegeven verhaal en de vaak eraan gekoppelde maatschappijkritiek worden geaccentueerd door een partituur die balanceert op muzikale reminiscenties aan Bob Dylan, John Prine of - vooral ook - Woody Guthry. Liederen zoals Fanny en Voor de vreemde (een aanklacht tegen racisme) releveren hun invloed op Tavernier, De liedjes durven te ontroeren; niettemin wordt emotionaliteit bedwongen door een aandoenlijk sarcasme en een ietwat droeve vrolijkheid. De muzikale vormgeving van het tekstmateriaal impliceert een haast organisch heimwee: het onherroepelijke wordt in woorden gesteld en met een eigengereide, romantische ironie geladen. De artiest zoekt poëtische gestalten en vormen voor een verbaal gesublimeerd verleden. Meteen is dit ook het krachtigste motief in Taverniers teksten: het keert terug Johnny & Alice, Fanny, Eerste sneeuw, De gouden schaar, Mooiste ogen en De verdwenen karavaan. Juist dat verleden wordt door de zanger-tekstschrijver gerelateerd aan begrippen en gesteldheid, zoals gezelligheid, authenticiteit, (voorbije) liefdes en de ermee gepaard gaande melancholie en droefenis.
Aan een alledaagse zintuigelijke indruk weet Lieven Tavernier dikwijls een uitgewerkt verhaal te koppelen. Hij beperkt de anekdotische inslag ervan en is veeleer uit op suggestie, rake en poëtiserende typeringen of melancholische spanningen. Ook in zijn metaforen kan de kleinkunstenaar een autonome laag creëren, een eigen, wat etherische werkelijkheid, waaruit overstapjes naar de geobjectiveerde realiteit worden gemaakt. In het voortreffelijke Johnny & Alice vergelijkt de artiest de tijdruimtelijkheid (en de ermee gepaard gaande herinneringen) met de in dit geval ideële contouren van een kerkhof. Een beeld dat wellicht eigen is aan de geaardheid van de romantische melancholicus: 't Was net een kerkhof, vol met graven / en ik stond er middenin, / elk graf was het gezicht / van een vriend van een vriendin. De stemming die de ik-figuur in de liederen grotendeels karakteriseert, is verwant aan het decadente: weemoed, verlatenheid, de esthetiek van het isolement en de vertwijfeling.
De grote kracht van Lieven Tavernier ligt erin dat hij in een toegankelijke en toch poëtische taal, én in een vertrouwde context, enkele dingen en ontroeringen kan poneren die iedereen ook zo aanvoelt en onderkent, maar waar men echter totnogtoe de woorden niet voor vond. In deze teksten vinden de woorden een subtiele samenhang.
Op deze uitnemende cd wordt Lieven Tavernier begeleid door muzikanten van de folk-rockbands The Pink Flowers en Milk The Bishop: Nils de Caster (viool en mandoline), Bruno Deneckere (akoestische giraar, dobro en mandoline), Armand Bourgoigne (basgi-