tuur louter een romantisch cliché geworden, en dus traditionalistisch en dus verwerpelijk. Dat staat tegelijk niet zo ver af van de denkbeelden van de surrealisten, die vooral geboeid zijn door het innerlijke landschap van de menselijke geest - de mens hierbij te begrijpen als een grotendeels oncontroleerbare natuur.
In de abstracte kunst wil men de sensatie van de schoonheidsbeleving opnieuw ontwikkelen en Jackson Pollock laat zich hierbij verleiden tot de uitspraak: ‘Ik ben de natuur.’ In de Pop- en Minimal Art dan weer is de breuk tussen kunstenaar en natuur vrij radicaal, beide richtingen verheerlijken hoofdzakelijk de technologische cultuur.
Eind jaren zestig kennen we de opkomst van de Earth Art en Land Art enerzijds, en van de Arte Povera en de Eco-Conceptuele kunst anderzijds. De kreet dat er ‘Grenzen aan de groei’ zijn, van de Club van Rome, wordt gehoord en België heet plots ‘het lelijkste land ter wereld’.
De natuurlijke omgeving gaat nu letterlijk deel uitmaken van het kunstwerk, het kunstwerk van zijn omgeving. Of cultuur penetreert de natuur en vergroeit er geleidelijk mee zoals in de Arte Povera. De stap verder komt van Joseph Beuys, wellicht de eerste échte ecologogisch geëngageerde kunstenaar in de meest letterlijke betekenis van het woord. We mogen niet vergeten dat hij medeoprichter was van de Duitse Groenen. Op Documenta '82 wil hij de stad Kassel vol laten planten met 7000 eiken. De lege mosselschelpen van Marcel Broodthaers en de vele verwijzende elementen in het werk van Panamarenko, Guillaume Bijl of zelfs Jan Fabre sluiten in min of meerdere mate aan bij de filosofie van Beuys.
De ecologische betrokkenheid van de jaren zestig en zeventig verdwijnt in de jaren tachtig. Naargelang de ecologische gedachte vlotter en vlotter zijn weg vindt in de media, verdwijnt ze uit het artistieke discours. In '89 schrijft Bill McKibben in zijn boek Het einde van de natuur: ‘We hebben de natuur haar onafhankelijkheid ontnomen en dat is fataal voor haar betekenis.’ Openluchttentoonstellingen worden in de jaren tachtig inderdaad een echte rage en de poststructuralistische theorieën van Baudrillard en Barthes worden op een vaak bizarre of vernuftige manier in beelden omgezet. De natuur zelf staat niet langer model, wél de afbeeldingen ervan.
‘Zoals het leven en de dood van soldaten via een oorlogsmonument in herinnering worden gehouden, zo moet ook aan het leven en de dood van rivieren en gewassen herinnerd worden’, had Alan Sonfist al eerder gesteld. Kunst gaat zodoende meer en meer lijken op activisme terwijl milieu-activisme vaker al de vorm van kunst aanneemt.
Johan Pas, kunsthistoricus en kunstcriticus, heeft een standaardwerk voor een breed publiek afgeleverd, een prestatie die tot op heden zijns gelijke niet heeft: de verbindingslijn tussen kunst en natuur geeft hij bijzonder helder aan.
Zestig leerrijke pagina's die tegelijk ook een kapstok zijn voor de daaropvolgende portfolio, waarin een dertigtal kunstenaars hun allerpersoonlijkste visie op wat voor hen natuur is in beeld brengen. Soms ligt de nadruk op natuurlijke of organische aspecten, soms speelt het veranderende landschap of de functie van het dier een rol. Geen van de kunstenaars noemt zich ‘ecologisch’, wel herkennen ze de plaats van de mens en van zichzelf in een snel wijzigende biotoop. Het stilleven, het landschap en het dierenstuk hebben zich in de 17de eeuw als autonome genres doorgezet en Johan Pas gebruikt ze als model voor de drieopdeling van de door hem benaderde kunstenaars.
Uiterst vergankelijke vegetale installaties, de grillige groeivormen van bomen, afval en overproductie en tweede kans-matrassen maken andere emoties los dan een analyse van onze dubbelzinnige omgang met het dier. De belangstelling voor de weergave van het landschap, zoals de mens het werkelijk bewoont en gebruikt, neemt sterk toe. Plannen, projecten, presentaties en reportages, elk met hun boeiende invalshoeken, leggen in hun momentaan gegeven bloot wat anders meestal wordt vermeden of verzwegen.
Wegens enige beperktheid in tijd en ruimte heeft Johan Pas de specifieke landschapsfotografie enkel in het portfoliogedeelte opgenomen.
Nature Morte heeft, naast zijn erudiet ogende uitgave en zijn overzichtelijkheid, tegelijk ook iets van een noodzakelijk en verrijkend tegengewicht. Op een aannemelijke manier, die nu eens zacht-cynisch kan zijn, dan weer tot in het detail overwogen, wijst Johan Pas ons de mooie én de lelijke paadjes aan, de aangelegde