komers’ tijdens de bouw van de nieuwe stadsschouwburg van Leeuwarden in een koker werd opgeborgen in het beton van de vloer. ‘Als met een eeuw of wat de schouwburg weer wordt gesloopt, komt het gedicht misschien te voorschijn’, schrijft de dichter in de ‘Aantekening’ bij zijn bundel Verhoudingen. Zeeman, bekend als kunstredacteur van de Volkskrant en als presentator van een televisieprogramma over boeken, debuteerde in 1991 met de bundel Beeldenstorm. ‘Bericht aan de laatkomers’ staat weliswaar in zijn nieuwe bundel, maar in het gedicht wordt duidelijk dat het eigenlijk niet voor ons is bedoeld. Het is bedoeld voor als we dood zijn. Met dat gegeven gaat de dichter even liefdevol als behendig om.
Bericht aan de laatkomers
U bent te laat: wij zijn vertrokken.
als u goed luistert is misschien
de echo van een laatste voetstap
nog te horen. De rest is stof:
't geluid van vallend puin lijkt
louter van een afstand nog op lachen.
Op u viel niet te wachten;
zie maar dat u ons vindt.
Wij werden data in uw boeken,
wat u van buiten leert, het
heeft ons uit de slaap gehouden.
Wij hebben u benijd: u zult de uitkomst
kennen van het spel dat wij begonnen.
Wij moesten voor de pauze weg: geen mens
speelt ooit een stuk van achteren naar voren.
Stoor u eens niet aan tijd,
en schrijf ons terug. Wij
zouden graag wat van u houden.
Het gebruik van de wij-vorm is geen uitzondering in de poëzie van Zeeman. Als personage draagt dit ‘wij’ de kenmerken van iemand met een sterk cultureel-filosofisch bewustzijn. Het gebruik van de eerste persoon meervoud doet denken aan de latere gedichten van Kees Ouwens, zij het dat Zeeman minder monomaan is, maar wel in gelijke mate zwanger van een uitgesproken pessimistisch cultuurbesef. In ‘Una furtiva lagrima’ formuleert de dichter de ‘verhouding’ tot het
Michaël Zeeman (º1958).
tijdsgewricht als volgt: ‘Dit is geen tijd voor openhartigheid, / voor grote woorden. Voor waarheid / of voor liefde is het veel te laat.’ En in ‘De woorden te midden waarvan’ klampen de ‘wij’ uit het gedicht zich vast aan de taal, als drenkelingen aan een losgeslagen wrak.
Toepasselijk voor de ambiance waar ‘Bericht aan de laatkomers’ op zijn wederopstanding wacht is de oude opvatting dat de menselijke geschiedenis bestaat uit een doorlopend toneelstuk, waarin elke generatie een beperkte maar eigen rol speelt. Deze estafette-opvatting van het menselijk bedrijf is opmerkelijk, omdat op andere plaatsen in deze poëzie het besef doorklinkt dat ‘wij’ in onze fase van de geschiedenis rol en tekst zijn kwijtgeraakt en dat het zeer de vraag is of er in de geschiedenis van de mensheid wel zoiets bestaat als een plot of een scenario. ‘Wat er gebeurt heeft geen begin, / geen einde en geen samenhang’ schrijft Zeeman in ‘De orde van gisteren’. Daarbij wordt ons beeld van de realiteit bovendien voortdurend vertekend door een mist van optische indrukken en door de verdovende werking van de media, zoals gezegd aan het slot van het indrukwekkende gedicht ‘Elementaire krachten’:
Kijk maar niet, zegt de nieuwslezer,
het pak van de redelijkheid gestreken,
het sieraad van begrip gestrikt, kijk
maar niet, want het is echt, en dan