Het wezen van de dingen raakt echter doorlopend zoek in ‘het labyrint van indrukken’ waarin de dichteres tot ‘reppen’ wordt gemaand. Soms echter lukt het de jacht stil te zetten, zoals in het gedicht ‘Aanzien’, waarin de dichteres naar het schijnsel van een lamp op een muur staart:
Geen verklaring van feiten schoot te hulp.
is die verschilt van fluisterende
hartstocht en verder gaat
doet het licht geen kwaad:
het draagt vleugelslagen,
het trappelen van de wind
die neerstrijkt op het zand.
Bevrijd van baatzucht reikt de taal verder dan ervaring toestaat, en komen de mooiste beelden aan het licht. Bevrijd van baatzucht, maar ook van tijd. In veel gedichten tracht Schouwenaar de tijd stil te zetten. De titel, Bezijden tijd, verwijst hiernaar. Terzijde van de lineaire tijd vol haast, honger en hebzucht creëert Schouwenaar een eigen plaats, een oponthoud in de taal.
Dit motief van stilstand en beweging doet denken aan de benauwde paradoxen-poëzie, waartegen de Maximalen alweer zo'n tien jaar geleden in opstand kwamen. Toch onderscheidt de poëzie van Schouwenaar zich onmiddellijk van de hermetische, al te autonomistische poëzie. Schouwenaar gebruikt veel gemakkelijker woorden en beelden, die zich bovendien niet in het geijkte keurslijf van het hermetisch jargon laten persen, en ten slotte trapt zij niet in de val van de zelfreflexiviteit, de dood in de pot bij veel autonomen. Het gaat Schouwenaar, ondanks het besef dat zij zich niet onttrekken kan aan de beperkingen van tijd en taal, om de werkelijkheid, om het leven zelf.
In een van de mooiste gedichten uit de bundel, ‘De lommerd die wij houden’, lijkt
Margreet Schouwenaar (º1955).
het leven, van nabij bekeken, in eerste instantie nog slechts een onsamenhangende, ongedurig woekerende wirwar vol bederf. Maar daaronder vindt Schouwenaar ‘ons verlaten speelgoed’ terug, dat spreekt van ‘wat zich leende voor gemis / en wat ervan over is’. Wat zich leende voor gemis: de wezensgrote wereld in de beleving van een kind. Maar ondanks dat wij dat kind en zijn speelgoed hebben verlaten, lijkt het gemis niet verdwenen: nog altijd is er een hang naar het wezensgrote, of misschien nog wel iets groters:
Bestaan is in iets gelegen zijn,
bruisend lommer voor de wind.
Het lot belooft dat voorzienigheid
dat iemand onze inbreng betaalt.
In Bezijden tijd is Schouwenaar voortdurend op zoek naar het grotere, bruisende verband tussen de dingen. En soms treft ze een glimp van die vervoerende samenhang, de meerwaarde achter, in of net naast de werkelijkheid.
Bezijden tijd is meer dan de bevestiging van een talent. De levendige vorm en het bijna natuurlijke absolutisme zijn een verrijking voor de Nederlandse poëzie.
Koen Vergeer
margreet schouwenaar, Bezijden tijd, Querido, Amsterdam, 1995, 55 p.