Alleen al dat eerste vers! Of willekeurig, de aanhef van het zesde gedicht uit de reeks ‘Psychomachia’:
Gebogenhoofds bezin ik dromend waar
de Geest verzinkt in zich; maar Slaap de macht
bemachtigt, en de vruchten van de nacht
laat aan den dag, het dubbel werkzaam paar.
En wat volgt, is beslist niet helderder. Het lijkt erop dat de gedichten vooral dienen om de gedachten en betekenissen (die uit de aantekeningen) te verduisteren, te verwarren en te ontvreemden. En misschien is dat ook wel zo en moet het ook zo zijn. Wat hier aan de hand is, zou je misschien nog het best kunnen beschrijven als ‘het woord is vlees geworden’. De transparantie van heldere en eenduidige begrippen - die natuurlijk een pretentieuze illusie is - verschijnt belichamend: vast, tastbaar, levend, beweeglijk. En daardoor ook vol tegenspraak, te zien maar niet helemaal te begrijpen. En toch naar die definitieve helderheid strevend, en die vrezend. Zinnelijk, maar belust op zin.
Ik gebruik deze karakterisering van haar schrijfwijze niet toevallig (en ook mijn stijl blijkt al aangetast). Een van de centrale thema's in deze bundel is immers ook de spanning tussen aardse materialiteit en vergeestelijking. Om maar eens uit de ‘Aantekeningen’ te citeren: ‘Denkend aan het “hiernamaals” bevangt ons onwil, vrees en afkeer: helemaal, geest en lichaam, zijn we geëvolueerd in aanpassing aan deze wereld (deze aardbol) en we kunnen er ons niet los van denken’ (p. 51), met vlak daarna de complementaire formulering: ‘De mens is een kosmisch wezen. Ofschoon hij helemaal gevormd is voor zijn zelfbehoud op deze aarde (...) droomt hij zich toch een god’ (p. 51).
Juist die spanning is ook in de stijl van de gedichten voelbaar gemaakt. En daarom is het misschien niet helemaal waar, wat ik in de eerste zin van deze recensie schreef, dat er veel doorzettingsvermogen nodig is om deze poëzie te lezen. Je kan je als lezer ook overgeven aan de zinnelijke bedwelming die ervan uitgaat en waaruit hoe dan ook het vermoeden opdoemt van een spirituele en intellectuele betekenis. En pas dan beslissen of je al of niet op die uitnodiging tot nadenkend zoeken ingaat. Het vinden en ontcijferen daarvan geeft een meerwaarde, maar is geen voorwaarde. Een schitterend voorbeeld van zo'n taallichaam, en als het ware een leeswijzer voor dit type van lectuur, is het gedicht ‘Woord en wereld. Het gaat uit van de wereld, nl. de Place Stanislas in Nancy, volgens de aantekeningen een achttiendeeeuws plein, ‘omgeven door paviljoenen met arcades, met smeedijzeren en vergulde hekken, balkons en fonteinen’. Maar het is ook een woordenreeks, waarvan de klanken en letters elkaar herhalen en spiegelen, niet ongelijk aan het spiegelend spel van gebouwen, volumes en vormen op en rond zo'n plein. Zo ontstaat dan een plein in taal, volgens de principes van Mallarmé, ook in de aantekeningen aangehaald: ‘dat in het gedicht niets anders aanwezig is dan het gedicht zelf: taal- en verswetten; aan de feitelijkheid is verzaakt, het bewustzijn in de vorm van gedachten en gevoelens is schimmig geworden; het gedicht is een afgeleide, een geheel dat bestaat uit elementen die nauwe betrekkingen met elkaar hebben’ (p. 49).
Vergeet vervolgens de aantekeningen en geniet van het spel van echo's, herhalingen, variaties, omkeringen, anagrammen, rijmen en binnenrijmen - van wat het gedicht toch in de eerste plaats is, ook al reikt het naar betekenis: a thing of beauty:
Woord en wereld
Nancy, Place Stanislas, glansvolle maan, die naam,