de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog misschien in de eerste plaats op het culturele en mentale vlak lagen, en minder op het structurele vlak. Toch zie je ook hier een merkwaardige continuïteit: zo was het antisemitisme in 1946 blijkbaar nog zo virulent dat een deel van de katholieke zijde zich verzette tegen het toekennen van een statuut (en voordelen) aan de joodse overlevenden van de nazi-kampen.
Die vervlechting van continuïteit en vernieuwing loopt als een rode draad door de elf bijdragen in deze bundel. De meeste hoofdstukken zijn thematisch opgebouwd, en behandelen achtereenvolgens de repressie, de politieke uitschakeling van het verzet, het politiek personeel, de rol van Regent Prins Karel, de administratie, de magistratuur, het politiewezen, de partijen en zuilorganisaties, en het buitenlands en veiligheidsbeleid. De bijdragen zijn geschreven door auteurs die terzake hun sporen al hebben verdiend en zijn meestal van een hoog niveau. Af en toe hadden de samenstellers wel wat strenger mogen optreden bij de correctie van de taal, dan hadden enkele storende formuleringen vermeden kunnen worden. Ondanks dit caleidoscopische overzicht blijven sommige facetten helaas onderbelicht. De invoering van het vrouwenstemrecht in 1948, bijvoorbeeld, komt niet aan bod. Ook de Europese intergratie - op lange termijn waarschijnlijk het belangrijkste gevolg van de Tweede Wereldoorlog - komt enkel in de bijdrage van Yvan vanden Berghe ter sprake.
De bundel toont aan hoe de oorlogsgebeurtenissen en hun onmiddellijke nasleep tientallen jaren hun stempel hebben gedrukt op de Belgische politiek. Er zijn uiteraard de confrontaties rond de Koningskwestie en de schoolstrijd. Maar het komt ook tot uiting in minder opvallende aspecten. Zo beschrijft Cyrille Fijnaut hoe de politiehervorming die was doorgevoerd onder de Duitse bezetting, in 1944 onmiddellijk ongedaan wordt gemaakt. Men keerde terug naar de oude en minder efficiënte structuren. Pas vijftig jaar later wordt het politiek mogelijk een nieuwe hervorming door te drukken, die volgens Fijnaut verbazend veel gelijkenis vertoont met de Duitse plannen. Luc Huyse en Hilde Sabbe beschrijven op hun beurt hoe in deze periode honderden jonge rechters werden benoemd voor de bestraffing van de collaborateurs. Deze cohorte gaat pas tijdens de jaren zeventig/tachtig met pensioen, en dit verklaart voor een deel de huidige moeilijkheden bij het gerecht.
Blijft dan nog de vraag die in de bundel niet expliciet ter sprake komt, maar die wel op de achtergrond blijft spelen. Is de manier waarop de democratie in 1944-1950 werd ‘heruitgevonden’ een voorbeeld voor de huidige periode, nu onze democratische instellingen aan een nieuwe verjongingskuur toe lijken? Nauwelijks. Ten eerste ontbreekt nu de traumatiserende ervaring van een oorlog: enkel het externe gevaar van de nazi-bezetting verklaart de broederlijke wijze waarop vakbonden en patronaat nog tijdens de bezetting samen het sociaal overlegmodel hebben uitgewerkt. En ten tweede lag het accent in de periode 1944-1950 toch vooral op ‘nieuwe wijn in oude zakken’, en niet op het ‘heruitvinden van de democratie’, zoals Luc Huyse dat beschrijft in De politiek voorbij.
Marc Hooghe
luc huyse en kris hoflack (red.), De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België. 1944-1950, Van Halewyck, Leuven, 1995, 230 p.