text geplaatst. Als referentiepunten voor hedendaags-klassieke dans fungeren de Nederlandse choreograaf Hans van Manen en de Amerikaan Steve Paxton, die op basis van improvisatie werkt. Hun optreden met kleinschalig werk was de blikvanger van het festival, maar had grotendeels een symbolische functie. Klapstuk had dit jaar geen typische affiche met spectaculaire namen. Het festival meed de groepen uit de supercategorie - geen Fabre, De Keersmaeker of Vandekeybus te bespeuren - maar legde het accent op de subtop. Johan Reyniers, de nieuwe artistieke directeur, betrok video, muziek en theater explicieter bij het dansprogramma en zocht naar verbanden. De zevende editie van Klapstuk kreeg daardoor een sterk thematische inkleuring.
Reyniers, voormalig danscriticus en bij een vorige editie van Klapstuk verantwoordelijk voor de publicaties, is een man van de reflectie. Onder zijn leiding maakt het festival enkele kanttekeningen bij de beeldvorming over hedendaagse dans in Vlaanderen, zoals die in de jaren tachtig gegroeid was. Een scheefgetrokken zaak, oordeelt Reyniers. Beleid, organisatoren en publiek plaatsen op een artificiële manier twee polen tegenover elkaar: het klassieke ballet (Béjart, Ballet van Vlaanderen) tegenover de moderne dans, die het parcours volgde van het Amerikaanse postmodernisme en het Franse danstheater. Klapstuk was vanaf de start in het tweede kamp terechtgekomen, meegezogen door het enthousiasme om de grote stromingen uit de internationale avant-garde te tonen. Tijd voor een correctie en een verruimingsoperatie, vond Reyniers. Klapstuk '95 zette de aantrekkingskracht van klassieke dansvormen centraal in het programma en toonde hoe die inwerken op het oeuvre van onder meer Alexander Baervoets, Annamirl van der Pluym en Lynda Gaudreau. Niet toevallig zijn dit choreografen die onder de hoede van Klapstuk, als dansorganisatie met een permanente werkwijze, hun nieuwe producties in Leuven konden voorbereiden. Klapstuk vist minder dan vroeger in de kweekvijver van nieuw talent, maar geeft een nieuwe generatie kansen en een context om door te groeien.
Baervoets (B) exploreert de zuivere dans in Cunningham-traditie, Van der Pluym (NL) vertrekt in haar solo's van een letterlijke verwijzing naar dansmomenten als Martha Graham en Anna Pavlova, de Canadese Lynda Gaudreau maakt virtuoze dansstukken met een rigide opbouw.
In een van zijn duetten zette Hans van Manen ballet en dans tegenover elkaar als ‘Different Partners’, in een slap verhaaltje. Het kan ook anders. Klapstuk bracht vooral moeiteloze cross-overs aan de orde tussen klassiek en modern, traditioneel en hedendaags. De verstrengeling van stijlen én het ironiseren ervan is op de spits gedreven bij Amanda Miller, die met haar Pretty Ugly Dance Company in België geïntroduceerd werd en meteen voor het hoogtepunt van dit festival zorgde. Miller komt uit de stal van William Forsythe. Ze zet op een vergelijkbaar-verbluffende manier deconstructietechnieken in die voor een extreme visuele verwarring zorgen. Alleen is haar werk etherischer, vrouwelijker, fragieler ook.
Het type danser dat bij Forsythe of Miller aan de slag is, heeft een grote inbreng in het ontstaan van een choreografie. Klapstuk trok die lijn door in een hoofdstuk over improvisatie. Daarin werd het procesmatige, het onvoorspelbare, het zoeken in plaats van het vinden,
Amanda Miller, Pretty Ugly Dance Company ‘Two Pears’ - Foto T. Ruisinger.