en moest de dichter hem laten stomen. Volgens een andere versie van ditzelfde verhaal was de jonge zelfmoordenaar op de kar van een melkboer terecht gekomen en daardoor ontstond er op straat een plas bloed, die langzaam werd vermengd met het wit van de melk...
Het is duidelijk wat er in zo'n met geaffecteerde stem voorgedragen verhaal gebeurt. De verteller zoekt een effect dat ontstaan kan door een schijnbare verwisseling van hoofdzaak en bijzaak, en met name een ‘verwisseling’ die een voorkeur verraadt voor het bizarre detail dat de toehoorder of lezer shockeert: een op schokeffect berekende ‘Umwertung aller Werte’, om het met een Nietzschiaanse term te zeggen. In zijn wrede verhaal ‘Tompoes’ uit de bundel Sprookjes en vertellingen van 1942 laat Van Hattum een ik-figuur optreden die als schooljongen spottende rijmpjes schrijft om mismaakte dorpsgenoten te treiteren. Als het door hem verachte en herhaaldelijk gepeste mongooltje ‘Tompoes’ is verdronken, produceert hij een sentimenteel gedicht dat door zijn medescholieren onder tranen bij het graf wordt gezongen. Dat leidt tot diepe ontroering bij de omstanders en tot satanische binnenpret bij de giftige verteller.
In de jaren zestig had Van Hattum de gewoonte zich te hullen in zwarte gewaden met een kruisje erop, zodat onbekenden de indruk kregen dat ze te doen hadden met een vertegenwoordiger van de geestelijke stand. Zoals vermeld in mijn bundel Flierefluiters apostel vroeg ik hem destijds naar het waarom van deze uitdossingen. Van Hattum sprak over zijn drang tot komedianterie en oprechtheid. Hij voegde daaraan toe dat hij het liefst zou zien dat priesters en bisschoppen op een rijtje werden opgehangen met hun kopjes scheef van valse vroomheid. Zijn vermomming als geestelijke verhoogde de kans dat hem dan ook zelf een dergelijk lot te beurt zou vallen.
Psychologen werken soms met het begrip ‘Selbsthasz’. Ik blijf ervan overtuigd dat de giftige verbeelding van veel van zijn verhalen en de clownerie of agressiviteit in zijn biografisch optreden kunnen worden verklaard uit het feit dat Jac. van Hattum af en toe een hekel aan zichzelf had. Hij noemde zich in ons gesprek een ‘onnatuurlijk wezen’ en doelde daarmee op zijn homoseksuele geaardheid. Dat was niet iets wat Jac. van Hattum in die tijd nog verborg - evenals anderen koketteerde
Jac. van Hattum (1900-1981) - Foto E. van Moerkerken.
hij er toen eerder mee - maar het was wel een gegeven dat hij heel zijn leven heeft meegedragen als een last en als een schuldgevoel dat niet alleen leidde tot een fundamentele eenzaamheid, maar ook tot agressie tegenover anderen die wèl ‘natuurlijk’ waren. Als de hoofdfiguur uit het verhaal ‘Tompoes’ (en uit andere teksten) agressief is tegenover onvolwaardigen, dan is hij au fond agressief tegenover zichzelf. De belangrijkste motieven in Van Hattums gedichten en verhalen hebben te maken met angst, schuld, laster, dreiging, achtervolging, haat, spot, cynisme, sarcasme en vergif. Ze zijn volgens mij te verklaren uit het als een kwelling beleefde besef van de eigen ‘onnatuurlijkheid’.
Voor een goed begrip moet men de hier bedoelde thematiek niet zien in de context van onze jaren negentig, maar in die van Jac. van Hattums jaren twintig en dertig, toen er ‘roomse’, ‘protestantse’ en ‘socialistische’ literaire tijdschriften bestonden, waarover kerk en partij liefst zo veel en zo direct mogelijk zeggenschap wensten uit te oefenen. Het was toen niet vanzelfsprekend dat medemensen in hun maatschappelijke functie konden worden gehandhaafd, als ze in het dagelijkse leven of in hun geschriften in botsing kwamen met het als normaal aanvaarde gedragspatroon van de kring waarin ze krachtens hun geboorte thuishoorden. Getuige het beruchte geval Wil-