Wam de Moor (o1936).
de afzonderlijke publikaties van 't Hart verschenen. Slechts het hoofdstuk over
Een vlucht regenwulpen, dat een analyse van deze roman bevat, draagt een wat ander karakter, evenals het inleidende, biografisch georiënteerde hoofdstuk en de ‘Epiloog’, waarin enkele mankementen van 't Harts stijl worden genoemd en de balans wordt opgemaakt.
De studie van De Moor handelt dus vooral over de constante factoren in het werk van 't Hart en de receptie daarvan. Wie daarover informatie verlangt, kan Een Hollands orakel raadplegen, daarbij geholpen door een personenregister en een titelregister. Ik moet er echter voor waarschuwen dat de diepgang van deze studie gering is. Wellicht had een strakker en doordachter opzet de auteur gedwongen wat minder aan de oppervlakte te blijven. Nu wordt slechts de suggestie van consistentie gewekt via hoofdstuktitels die bijna allemaal met water en (meestal) stenen te maken hebben: ‘Keiltjes over het water’, ‘In wijde kringen’, ‘Roepen over het water’, enz.
Hoewel De Moor bezweert dat zijn boek zelfs niet het begin van een levensbeschrijving wil zijn, is het biografische element volop aanwezig, niet zelden met onverkwikkelijke gevolgen. Niet alleen laat hij leven en literatuur onbekommerd
Maarten 't Hart (o1944).
door elkaar heen lopen (zie bijvoorbeeld p. 115 en 137), ook verleidt zijn gerichtheid op de persoon van de schrijver hem tot sentimentele prietpraat over het ‘kind 't Hart’ dat ‘een gelukkig kind’ was en ‘de liefde van de auteur voor zijn ouders’ die in
Het woeden der gehele wereld ‘overal voelbaar’ zou zijn(p. 16). Onthullend voor de personalistische interesse van De Moor is de passage waarin hij veronderstelt dat herlezing van
Stenen voor een ransuil na meer dan twintig jaar een ander boek zal opleveren. Hij vervolgt dan aldus: ‘Toen was er de volslagen onbekendheid, het beeld van de auteur als een jonge, schuchtere wetenschapper met stropdas en wit overhemd’ (p. 23). De persoon van de schrijver in plaats van het boek.
De lectuur van Een Hollands orakel wordt niet veraangenaamd door de stijl van de auteur, die ontsierd wordt door modieuze wendingen als ‘daar kan ik me wel iets bij voorstellen (p. 17), temerige woordcombinaties als ‘liefdevolle beschrijving’ en ‘oprechte vertedering’ (p. 59), wijdlopigheid en herhalingen (‘kortom’ - p. 23). Onbedoeld komisch is dat De Moor de laatste twee feilen als ‘stijlirritaties’ in het proza van 't Hart brandmerkt, tot overmaat van ramp in een tekstgedeelte dat daar zelf niet vrij van is (p. 247).