| |
| |
| |
Het broze bestaan van regionale televisie in Vlaanderen
Els de Bens
werd geboren in 1940 in Antwerpen. Studeerde Germaanse filologie en Pers- en Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Gent en is doctor in de Pers- en Communicatiewetenschappen (1971). Is gewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent. Publiceerde in verschillende tijdschriften, vooral in verband met de recente ontwikkeling van de audiovisuele media in binnen- en buitenland.
Adres: Vogelheide 6, B-9052 Zwijnaarde
Regionale televisie is de laatste maanden in Vlaanderen tot een vertrouwd begrip uitgegroeid. De elf regionale televisiezenders, zoals bepaald in het decreet van 23 oktober 1991, zijn ondertussen met uitzendingen gestart of hebben hun erkenning op zak. Volgens een aantal recente opiniepeilingen zouden deze zenders al kunnen rekenen op een enthousiast, trouw publiek en spelen ze dus duidelijk in op een ‘gat’ in de Vlaamse televisiemarkt.
Wordt regionale televisie naast de vele mislukkingen in andere Europese landen in Vlaanderen een voltreffer? Kunnen deze elf televisiedwergen overleven in een mediacontext, die steeds meer door een economische, commerciële logica beheerst wordt? Is men er voor het eerst in geslaagd om in Vlaanderen een relevant mediabeleid uit te werken, waardoor regionale televisie zich anders dan en complementair aan de ‘grote’ televisie profileert?
In deze bijdrage blikken we eerst terug op de pionierstijd van de regionale televisie, vervolgens besteden we aandacht aan de verkeerde start en hoe vandaag dankzij een gewijzigd decreet de elf regionale zenders op zoek zijn naar een eigen profiel en naar overlevingskansen.
| |
1. De ‘dromers’ van de jaren zeventig: het kleinschalige mediagebruik
In de jaren zeventig groeit er vooral in West-Europa verzet tegen de gevestigde, meestal openbare omroepmonopolies. Het ongenoegen kwam vanuit twee totaal verschillende invalshoeken. Ten eerste waren er de commerciële belangengroepen, die ervan overtuigd waren dat de audiovisuele sector een winstgevende, expansieve groei te wachten stond.
De tweede richting stond haaks op dit commerciële model: vanuit een sociaal-cultureel, milieubewust en ideologisch engagement wilde men de
| |
| |
media dichter bij het publiek brengen. Via kleinschalig, lokaal of regionaal mediagebruik wilde men de burger betrekken bij een aantal maatschappelijke veranderingen en problemen (E. de Bens, 1992).
Technologische vernieuwingen, zoals goedkope opname- en zendapparatuur, het vrijmaken van nieuwe etherfrequenties op de FM-band en de grote penetratie van kabelnetwerken stimuleerden de ontwikkeling van deze kleinschalige media.
Vooral de lokale radio bood zich aan als een goedkoop en gebruiksvriendelijk medium. De eerst illegale, lokale radio's profileerden zich als geëngageerde milieu- en strijdzenders. Zij hadden geen winstgevend oogmerk. De inkomsten werden gehaald uit benefietacties, en de medewerkers waren vrijwilligers. Al vlug kregen deze idealisten concurrentie vanuit commerciële hoek. Het scenario is overbekend: deze lokale commerciële zenders brachten non-stop uitzendingen met populaire hits, en het zendbereik werd steeds maar opgedreven. Al vlug werden de kleinschalige pioniers uit de ether weggeduwd en overstemd door hun commerciële collega's. De overheid werd verplicht uiteindelijk een beleid uit te stippelen. Dat heeft in de verschillende Europese landen aanleiding gegeven tot diverse modellen voor lokale radio's, waardoorheen echter meestal de rode draad van de commercie loopt (E. de Bens, V. Petersen, 1992).
Bij regionale-lokale televisie lagen de kaarten anders: televisie maken bleef duur en vanaf het begin was het duidelijk dat hoe kleinschalig men ook wilde werken, een solide financiële basis noodzakelijk was. In de meeste landen werden dan ook in een eerste fase met overheidssubsidies een aantal modelprojecten opgezet, die vaak later een definitief statuut kregen. De overheid werd ook hier gedwongen tot politieke besluitvorming om het beleid t.o.v. regionale televisie uit te werken. Het commerciële model was hier opnieuw meestal toonaangevend, waardoor regionale televisie weinig of geen overlevingskansen kreeg. De regionale reclamemarkt bleek ontoereikend om de kosten te dekken van een toenemend aantal zenduren. Regionale zenders begonnen dan ook hun zendschema's op te vullen met quizzen, spelletjes en allerhande aangekochte fictie of zij gingen een fusie aan met grote, meestal commerciële zenders, die in het kader van de zogenaamde regionale ‘vensters’ de rol van de oorspronkelijke regionale televisiezenders overnamen (M. Meise, 1994). In Nederland, Scandinavië en Wallonië echter werd door de overheid een juridisch kader gecreëerd dat de eigenheid van regionale televisie wilde waarborgen. Wallonië heeft hier ongetwijfeld een pioniersrol vervuld (J. Boon, 1982). Reeds in 1976 werden met de steun van het ministerie van Cultuur (Waalse Gemeenschap) elf modelprojecten opgezet. Het regionale, kleinschalige aspect werd verplicht gesteld: slechts elf zenders met een afgebakend zendgebied (met ongeveer de grootte van een arrondissement), beperkte zendtijd, streekgebonden informatieve programma's, en een jaarlijkse subsidie van het
| |
| |
ministerie van Cultuur eventueel aangevuld met lokale overheidssponsoring (E. de Bens, 1989). De elf Waalse zenders kregen in juni 1987 een definitief statuut en konden nu een beroep doen op een gemengde financiering (overheid en regionaal gerichte reclame) (S. Collard, 1990). Het Waalse mediabeleid wilde de regionale stations tegen schaalvergroting beschermen. In Vlaanderen zou men jammer genoeg geen les trekken uit de Waalse ervaring.
| |
2. Een verkeerde start
Hoewel regionale televisie al in de jaren zeventig op de publieke agenda verschijnt via congressen en via tal van politieke intentieverklaringen (J. Drijvers, 1994) wordt voor regionale televisie pas een juridisch kader gecreëerd door het kabeldecreet van 27 januari 1987.
Het kabeldecreet bevatte in feite enkel expliciete regels voor de nog op te richten landelijke commerciële zender, en voor de regionale televisie was het decreet niets meer dan een lege dop (Voorhoof, 1987). Eerst later zouden meer expliciete regels voor de regionale zenders via uitvoeringsbesluiten toegevoegd worden. Het zou echter aanslepen tot juli 1988 voordat een kleine meerderheid in de Vlaamse Raad deze uitvoeringsbesluiten goedkeurde. Velen hebben onmiddellijk de wenkbrauwen gefronst bij de onduidelijkheid en dubbelzinnigheid van deze uitvoeringsbesluiten. Zo bleef de afbakening van het zendgebied zeer vaag en veel te ruim, nl. 25 % van het aantal Vlaamse kabelabonnees. Over de financiering werd met geen woord gerept! Nergens was sprake van enige overheidssteun en bovendien gaf het kabeldecreet het televisiereclamemonopolie exclusief aan VTM en wel voor een periode van achttien jaar. Voor regionale televisie waren er dus geen centen en uiteraard geen overlevingskansen. Bovendien kregen de kabelmaatschappijen een al te grote beslissingsmacht. Kandidaat-zenders moesten de instemming van de kabelmaatschappij overleggen om een erkenning te kunnen aanvragen, m.a.w. de regionale televisiezenders werden overgeleverd aan de willekeur van de kabelmaatschappijen (cfr. Wallonië, waar de kabelmaatschappijen verplicht werden de regionale zenders door te sturen). Vele andere vragen bleven onbeantwoord: de inhoudelijke invulling, de dubbelzinnige definitie van ketenvorming (niet gewenst maar toch ook niet verboden) en vooral het niet
| |
| |
beperken van het aantal zenders. Wat het privaatrechtelijk statuut betreft, liet men de keuze tussen een vzw of een vennootschap (A. Selleslach, 1991).
Met een dergelijk gebrekkig juridisch kader, dat aanzet tot deregulering, werden de regionale zenders de mediajungle ingestuurd (E. de Bens, 1989). Toch dienden al zeer vlug vier kandidaat-zenders een aanvraag in voor erkenning. Gedurende de eerste vier maanden van 1988 bracht de mediaraad een gunstig advies uit, en aangezien in het decreet was bepaald dat binnen de 60 dagen een beslissing moest volgen, keurde de Vlaamse Executieve op 29 mei 1988 de erkenning goed van: AVS, Eeklo; ATV, Antwerpen; ETV, Waregem en RTVL, Leuven.
Alhoewel ze geen enkele financiële bron van inkomsten hadden, startte AVS op 19 oktober 1988 met uitzenden. Een kern van video-amateurs, verenigd in ‘audio-videostudio’, had zich reeds lang voorbereid op de uitbouw van een kleine regionale zender. Aanvankelijk zond de zender één uur per maand uit.
Deze eerste erkenningen lokten een stroom aanvragen uit. Het comité van experts van de Mediaraad - ervan overtuigd dat al vlug een ware televisiechaos naar Italiaans model zou ontstaan - zette een vertragingsmanoeuvre in en trachtte zoveel mogelijk ‘fouten’ in de aanvragen aan te wijzen en aldus de dossiers in de koelkast te stoppen. Het was langzamerhand voor iedereen duidelijk dat een herziening van het wettelijk kader noodzakelijk was. Na een reeks hoorzittingen besloot het kabinet van de minister van Cultuur de aanvraagprocedures stil te leggen.
| |
3. Een tweede, betere start
Door de Mediaraad werd ondertussen een nieuw globaal advies uitgewerkt, dat aan de regionale zenders een reële levenskans wilde geven: een gemengde financiering (reclame- en overheidsgelden), een maximum aantal van elf zenders (ongeveer één per arrondissement) met maximum 10 % van de bevolking van de Vlaamse Gemeenschap, een maximum zendtijd van twee uur per dag en een verplicht regionaal programma. Ook werd een VZW-structuur verplicht gesteld. De kabelmaatschappijen werden bovendien gedwongen de regionale televisiezenders binnen hun verzorgingsgebied te verdelen. Opnieuw adviseerde de Mediaraad dat men eerst beter, net als in Wallonië, een aantal model projecten zou kunnen opzetten om aldus ervaring op te doen met regionale televisie. Het advies leunde sterk aan bij de Waalse situatie en het betekende in ieder geval een stap in de goede richting omdat regionale televisie hier beschermd wordt tegen grootschaligheid en tegen verregaande commercialisering.
De Vlaamse Executieve heeft een definitieve beslissing aanvankelijk uitgesteld, omdat men eerst het nieuwe decreet tot regeling van reclame en sponsoring
| |
| |
wilde afwerken. Dit decreet, goedgekeurd op 12 juni 1991, regelt het uitzenden van streekgebonden reclame (Art. 3) en streekgebonden sponsoring (Art. 9) door de regionale televisiezenders. Uiteindelijk zette het decreet van 23 oktober 1991 het licht op groen voor regionale televisie in Vlaanderen. In dit decreet werden de belangrijkste punten van het voorstel van de Mediaraad overgenomen. Slechts enkele wijzigingen werden aangebracht, onder meer werd de maximum zendtijd van twee uur per dag in het decreet gebracht op 200 uur per jaar (exclusief herhalingen en bepaalde rechtstreekse uitzendingen). I.v.m. het zendgebied wijzigde men de 10 % van de Vlaamse bevolking in 15 %; later zou echter blijken dat het merendeel van de elf zendgebieden onder de 15 % zou blijven. Het decreet regelde bovendien de oprichting van een adviesraad die, evenals de beheerraad, moet streven naar een representatieve afspiegeling van de bevolking.
Met dit decreet heeft de overheid een beleid uitgetekend dat zich duidelijk afzet tegen het louter commerciële model: beperken van het aantal zenders tot elf met elk een duidelijk omschreven verzorgingsgebied, mogelijkheid van financiering uit publieke middelen, beperking van de zendtijd, en een verplichte VZW-structuur (J. Drijvers, 1994).
Toch zal verder in deze bijdrage blijken dat een aantal onduidelijkheden, o.m. de exploitatievoorwaarden, in de tekst van het decreet handig uitgebuit zullen worden door bepaalde mediagroepen die de regionale zenders naar een meer commercieel model willen ombuigen.
| |
4 Het profiel van de elf zenders
De vier reeds erkende zenders: AVS, ATV, RTVL (later ROB-TV) en RTVO (later WTV-Zuid), werden verplicht een nieuw dossier, conform aan het nieuwe decreet in te dienen. Zij werden alle erkend voor negen jaar.
In het staatsblad van oktober 1992 richtte de minister van Cultuur een oproep tot aspirant regionale televisiezenders.
De aanvragen moesten ingediend zijn voor 30 november 1992: twaalf kandidaten wilden in aanmerking komen voor de zeven vacante zendgebieden. In juni 1994 werden telkens voor een periode van negen jaar vijf erkenningen toegekend: Focus-TV (Noord-West-Vlaanderen), TV-Brussel, ADS (Aalst,
| |
| |
Dendermonde, Sint-Niklaas), TV-Kempen en TV-Limburg. In 1994 zouden TV-Mechelen en TV-Halle-Vilvoorde eveneens een erkenning krijgen. Met uitzondering van TV-Mechelen zijn de overige tien zenders met uitzendingen gestart.
| |
a. VZW met NV!
Alle regionale televisiezenders hebben, zoals het decreet voorschrijft, een VZW-structuur. Over de exploitatievoorwaarden staat echter niets in het decreet. Enkel AVS, TV-Brussel en TV-Kempen lieten de exploitatie over aan de VZW. Bij de acht andere zenders wordt de exploitatie uitbesteed aan een NV, een commercieel bedrijf. De exploitatiemaatschappij wordt opgericht om de VZW de gelegenheid te bieden het nodige startkapitaal te verwerven. In ruil hiervoor krijgt de exploitatiemaatschappij de inkomsten die uit reclame en sponsoring gehaald worden. Bovendien verzorgen deze exploitatiemaatschappijen de realisatie van een dagelijks programma; zij besteden dit echter vaak uit aan professionele produktiehuizen. Al vlug zou blijken dat bepaalde persgroepen, met name Roularta, N.V. De Vlijt en N.V. Concentra, die de reclameregies van de regionale zenders beheren, soms eveneens participeerden in de exploitatiemaatschappijen en zelfs in de produktiehuizen.
| |
b. Geringe overheidsgelden
Hoewel de zenders een beroep kunnen doen op een gemengde financiering, liet de overheid bij de meeste zenders het tot nu toe afweten. Enkel TV-Brussel geniet van een uitzonderlijk statuut. Jaarlijks ontvangt deze zender 75.000.000 BEF van het Brussels gewest en van de Vlaamse Executieve. De Vlaamse overheid heeft blijkbaar geoordeeld dat de Vlaamse aanwezigheid in Brussel via deze zender belangrijker is. Bovendien moet men hierbij opmerken dat de Franstalige zender Télé-Bruxelles nog meer overheidsgeld krijgt toebedeeld. Slechts vijf andere zenders krijgen overheidsgeld, maar het gaat vaak om minieme bedragen: AVS en ADS hebben ongeveer van de provincie elk 1 miljoen gekregen; TV-Kempen 10 miljoen via de intercommunale IVECA, TV-Limburg, krijgt 49 % van haar startkapitaal van de intercommunale Interelectra; ROB-TV kan rekenen op ±4 miljoen samengebracht door
| |
| |
verschillende gemeenten. Alles bij elkaar - met uitzondering van TV-Brussel - enkele kruimels waarvan regionale zenders niet kunnen leven. Men kan dit achterwege blijven van overheidsmiddelen enkel betreuren, omdat het gevaar voor commercialiseren hierdoor toeneemt.
| |
c. Reclame-inkomsten en de rol van de reclameregies
Met uitzondering van TV-Brussel zijn inderdaad alle zenders in feite volledig aangewezen op inkomsten uit reclame en sponsoring. De zenders doen hiervoor een beroep op professionele reclameregies. In Oost- en West-Vlaanderen en in Brabant kwam de regionale televisiemarkt in handen van de uitgeversmaatschappij Roularta Mediagroep (RMG) en de regionale audiovisuele regie (RAR). Aanvankelijk was RAR een joint venture tussen RMG en de VAR, de reclameregie van de VUM voor het verzorgen van reclame op BRTN-radio en niet-commerciële reclame en sponsoring op televisie. Begin 1994 stapte de VAR eruit en kwam de RAR in handen van de persgroepen VUM, De Vlijt, Het Volk, Concentra en van de holding De Beukelaer (elk 12,5 %). De overige 50 % bleef uiteraard bij Roularta Mediagroep (Pub, 10 februari 1994).
Opvallend is dat Roularta hier een sterke positie inneemt. Roularta heeft nog meer troeven in handen, nl. 100 % van de exploitatiemaatschappij van WTV-Zuid en 50 % van Focus-TV. In de provincie Antwerpen heeft vooral N.V. De Vlijt (Gazet van Antwerpen) de touwtjes in handen. De reclameregie onder N.V. De Vlijtkoepel, nl. Periscoop, zorgt voor de reclamewerving van ATV, TV-Kempen en TV-Mechelen.
In de provincie Limburg is het de eigen N.V. TV-Limburg die de reclameregie exploiteert; in TV-Limburg participeert N.V. Concentra (Belang van Limburg) voor 51 %!
Via de reclameregies hebben de persgroepen Roularta, N.V. De Vlijt en N.V. Concentra zich dus een sterke positie toegeëigend.
In ruil voor de reclameregie garanderen de groepen vooraf een minimumbedrag: elke zender krijgt 50.000.000 BEF (Pub nr. 3, 10 februari 1994). Met dit bedrag moeten de zenders in staat zijn gedurende een jaar televisie te maken. Deze som is uiteraard ontoereikend om het regionale station in leven
| |
| |
te houden. De reclameregies hebben ‘het voorschot’ van 50.000.000 BEF als volgt berekend: 1 uur televisie kost 300.000 BEF, vermenigvuldigd met 200 uur: 60.000.000 BEF. De resterende 10.000.000 BEF moeten de zenders halen uit sponsoring en overheidsgeld. Indien de reclameregie meer inkomsten verkrijgt uit reclame dan krijgt de zender een percentage van de meeropbrengst (S. de Clercq, 1994).
Iedereen weet dat 300.000 BEF per uur zeer laag geschat is, vooral wanneer het om informatieve, zelfgemaakte programma's gaat (cfr. het BRTN-nieuws kost 1.100.000 BEF per uur).
Bij alle zenders kost de plaatsing van een spot van 30 seconden per dag 80.000 BEF; bij TV-Kempen 70.000 BEF en bij TV-Brussel 40.000 BEF. Door het carrouselsysteem (cfr. CNN-formule) wordt elke spot 36 maal per dag uitgezonden; kleinere budgetten kunnen 18 maal vertoond worden voor de helft van de prijs. De carrouselformule is voor de adverteerder mooi meegenomen (Kluwer Mediagids, 18 augustus 1994).
Roularta biedt eveneens combinatietarieven aan met De Streekkrant en de RAR met de RAR-dagbladuitgevers.
Uit een recent onderzoek (E. de Bens, G. Verleye, 1994) blijkt dat TVB en ROB het minst reclame uitzenden: TVB uiteraard omdat zij niet afhankelijk zijn van de reclame-inkomsten, ROB-TV omdat ze weinig reclame aantrekken (TV-Mechelen en TV-Kempen waren nog niet gestart op het ogenblik van het onderzoek). Zowel qua duur van de reclame-uitzendingen als wat betreft het aantal spots scoren WTV-Zuid en Focus het hoogst.
Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over de commerciële leefbaarheid van de regionale televisie. Het is moeilijk om de reclamemarkt van regionale televisie op dit ogenblik correct in te schatten. De beperking van reclame gericht op de regio (Art. 12) heeft kwaad bloed gezet bij heel wat beheerders van regionale zenders. Zij zijn de mening toegedaan dat het concurrentievervalsend is en dat men VTM alweer de hand boven het hoofd houdt. Bovendien is het niet altijd duidelijk wat het verschil is tussen nationale en regionale reclame; is het b.v. in geval van een reclamespot voor een bepaald automerk voldoende om de naam van de plaatselijke dealer te vermelden om dit als regionale spot te kunnen uitzenden?
Voor sommige zenders is het potentieel bereik van het verzorgingsgebied ook relatief gering, b.v. TV-Kempen ±400.000 en TV-Mechelen ±200.000; TV-Brussel 250.000. Bij de andere acht zenders ligt het potentieel bereik boven de 500.000, met uitschieters als WTV met 1.100.000 potentiële kijkers. Voor TV-Mechelen en TV-Kempen zou het kleine bereik de adverteerders wel eens kunnen doen afhaken. Onlangs besloot de Vlaamse overheid dat aangrenzende zenders met een te klein zendbereik (b.v. TV-Kempen en TV-Mechelen) mogen fuseren. Wel blijft het decretale principe gehandhaafd waarbij het zendgebied
| |
| |
niet meer dan 15 % mag omvatten van het totaal aantal inwoners van Vlaanderen en het tweetalige gebied Brussel. In principe zijn dus andere fusies onmogelijk.
| |
d. Problemen met het zendgebied
Bij de afbakening van zendgebieden zijn heel wat problemen gerezen, omdat de zendzones van de kabelmaatschappijen en hun zendmasten niet altijd overeenstemmen met de arrondissementsgrenzen die het zendgebied afbakenen. Bepaalde gemeenten bijvoorbeeld liggen aan de grens van ATV, maar worden bediend door TV-Kempen. Het probleem van gebiedsoverschrijding kan, mits goede wil, door de kabelmaatschappijen opgelost worden op voorwaarde dat zij twee kanalen ter beschikking stellen! Het kwam al tot conflicten tussen AVS-WTV en de kabelmaatschappij Gaselwest, die weigerde de kosten te dragen voor de verbinding tussen zender en hoofdstation van de kabelmaatschappij. Uiteindelijk verklaarde WTV zich bereid de kosten op zich te nemen; AVS, zich baserend op het decreet dat de distributie aan de kabelmaatschappij van de regionale zender verplicht stelt, weigerde te betalen, zodat AVS een deel van zijn kijkers geruime tijd niet kon bereiken.
De makers van de regionale programma's worden soms ook geconfronteerd met het feit dat er binnen het zendgebied geen sociocultureel eenheidsgevoel is. Zo is er bijvoorbeeld een opmerkelijk verschil tussen de belangstellingsthema's van inwoners van Eeklo en Oudenaarde... Ook het zendgebied van ADS (Aalst-Dendermonde-St.-Niklaas) moet regionale programma's aanmaken voor zeer verschillende regio's. In West-Vlaanderen denkt men er anders over en voelt men zich samen sterk. Roulartabaas De Nolf is er uiteraard voorstander van de twee Westvlaamse zenders WTV en Focus samen te doen gaan (Pub, nr. 5, 23 maart 1993).
| |
e. Het programma-aanbod
Uit een RUG vergelijkend onderzoek (1994) naar het programma-aanbod (1993) van de regionale zenders AVS, Focus, WTV, ROB, TVB en ATV blijkt dat de programmaschema's grote gelijkenissen vertonen (de onderzochte periode betreft twee weken, nl. van 24 januari tot 6 februari; E. de Bens en
| |
| |
G. Verleye, 1994). De meeste zenders bieden dagelijks een nieuwsjournaal gevolgd door een quiz en meestal een weerbericht (niet bij TVB en ATV). Het weekendprogramma verschilt van zender tot zender. TVB biedt een enigszins ander programmaschema aan omdat na het journaal, naar gelang de dag, er steeds een magazine volgt gericht op de jeugd, een filmmagazine of een reportage. De uitzendingen duren meestal 15 à 20 minuten, die van TVB 31 tot 60 minuten.
Naast het typische journaal bieden vijf van de zes (AVB niet) ook een reportage aan. De talkshows vinden we terug bij AVS, Focus, ROB en TVB. Enkel TVB en ATV hebben een filmmagazine en Focus en WTV verzorgen nog een huis-, tuin- en keukenmagazine. Naast de gewone sportinformatie in het nieuws treffen we bovendien sportmagazines aan bij vier van de zes zenders (niet bij TVB en ATV).
TV-Brussel is de enige zender die geen spel noch quiz aanbiedt. Spel en quiz geven de zender inderdaad de mogelijkheid om sponsors aan te trekken en aangezien TVB rijkelijk voorzien is van overheidsgeld bestaat aan deze uitzendingen geen behoefte. TVB onderscheidt zich wel als enige zender met een magazine voor de jeugd. Het is belangrijk om te noteren dat geen enkele zender programma's aanbiedt met videoclips, series, serials of films, waardoor zij meteen beantwoorden aan het voorschrift dat zij programma's moeten brengen gericht op de regio.
Uit de inhoudsanalyse van de programma's bleek dat de meeste items regionaal zijn georiënteerd en in volgorde van belangrijkheid de volgende reeks vertonen: cultuur-kunst-ontspanning, ontspanning, mens en maatschappij, socio-economisch, en faits divers. Onbelangrijke items zijn politiek, misdaad, milieu, onderwijs, financieel-economisch nieuws en allerhande rampen. Rob-TV is wel een uitschieter wat het politieke nieuws betreft: zij besteden veel meer aandacht aan het politieke nieuws dan andere zenders. Toch is het belangrijk om hier op te merken dat de twee meest voorkomende categorieën, nl. cultuur-kunst-ontspanning enerzijds en anderzijds mens en maatschappij er wel op wijzen dat de zenders zich vooral op de socioculturele leefsfeer van de regio willen toespitsen. In 1995 wordt het programma-aanbod (1994) opnieuw doorgelicht: nu worden de 9 operationele zenders in het onderzoek betrokken.
De programmablokken starten om 18.30 uur en worden continu herhaald tot 's middags 13 uur. Dit carrouselsysteem werd overgenomen van CNN en werd het eerst aangewend door WTV-Zuid. Al vlug schakelden ook de andere zenders op deze formule over omdat de kijker de kans heeft om à la carte het regionaal journaal te bekijken. Dit carrouselsysteem valt niet enkel bij de kijkers in de smaak maar uiteraard ook bij de adverteerder, die zijn reclameboodschap nu tot 36 maal op het scherm ziet verschijnen!
Naast het dagelijks nieuwsprogramma verzorgen AVS, TV-Kempen,
| |
| |
ATV en WTV, TV-Limburg en TV-Brussel eveneens teletekst. De gemeenten kunnen in ruil voor financiële steun een aantal pagina's met gemeentelijke informatie krijgen (de eindredactie berust evenwel bij de zender).
AVS, TV-Limburg en TV-Kempen verzorgen eveneens een TV-krant. Deze TV-krant bevat nieuwsberichten, een culturele agenda en een weerbericht. Lokale adverteerders kunnen tegen een goedkoop tarief reclameteksten plaatsen in deze televisiekrant. De televisiekrant verschijnt op het scherm op de uren dat het gewone televisieprogramma niet meer wordt uitgezonden.
| |
f. Professionele medewerkers treden aan
Wat de journalistieke leiding betreft en voor het presenteren van de programma's hebben de regionale zenders een beroep gedaan op BRTN-VTM-journalisten, die hiervoor vaak definitief ontslag moesten nemen omdat zij bij de omroep geen onbetaald verlof konden krijgen: TV-Brussel: Terry Verbiest; TV-Limburg: Johan op de Beeck; WTV: Johan Persijn; Focus: Tony Vandenbossche (recent vervangen door Frank Gevaert); ROB-TV: M. Libert - D. Lesaffer; TV-Kempen: Ch. Demeuter; ADS: S. Collier en J. Decaluwe; TV Halle-Vilvoorde: D. de Weert.
De enige zender die niet met een ex-BRTN- of -VTM-hoofdredacteur in dienst is gestart, is AVS. AVS was ook de eerste zender die zonder financiële middelen met uitzendingen begon en die toen een beroep moest doen op vrijwilligers. Het in dienst nemen van televisiejournalisten biedt wellicht meer waarborgen voor een professionele aanpak, maar misschien zijn kijkers minder streng bij het beoordelen van de professionele kwaliteit van ‘hun’ zender’ en uiteindelijk leunt AVS hierdoor meer aan bij het idee van de kleinschalige televisie voor en door de burger. AVS is trouwens ook de enige zender die geen beroep doet op professionele produktiehuizen voor de aanmaak van programma's: TV-Brussel werkt samen met ENG-Videohouse (werkt voor VTM), Focus, TV-Limburg en ADS met Media & Communication Services, WTV met Vogue Trading Video, enz.
Toch zal de kijker ongetwijfeld meer en meer een professionele aanpak verlangen; ook regionale televisie moet streven naar kwaliteitsjournalistiek.
| |
| |
Elke regionale zender moet kunnen terugvallen op een goed uitgebouwde, professionele, journalistieke kernredactie.
| |
g. Samenwerken met de grote broers BRTN-VTM
In het verleden vond al samenwerking plaats tussen bepaalde regionale zenders (o.m. TVB en AVS en de BRTN). Vooral TVB heeft reeds samengewerkt met de BRTN, Télé-Bruxelles en RTL TVi. TV-Brussel krijgt zelfs sedert 13 november 1993 op zaterdag uitzendtijd op de BRTN (een samenvatting van de belangrijkste items). Bij de BRTN zouden er eveneens plannen zijn om de andere regionale zenders de kans te geven een dergelijke samenvatting te brengen (De Morgen, 5 november 1993 en 14 maart 1994).
De BRTN bleef echter besluiteloos en ondertussen heeft WTV een exclusief akkoord afgesloten met VTM. Dit is zeker geen toeval: de voorzitter van VTM, R. de Nolf, en zijn persgroep Roularta zijn voor 100 % eigenaar van de exploitatiemaatschappij WTV. VTM onderhandelt met de andere regionale zenders. VTM neemt in exclusiviteit regionaal nieuws over indien dit nieuws nationaal belang heeft. In ruil daarvoor is VTM bereid voetbalbeelden af te staan en cameraploegen ter beschikking te stellen van regionale zenders. Volgens de BRTN chanteert VTM de regionale zenders met de voetbalbeelden. Kris Borms, hoofd van de BRTN-nieuwsdienst, wijst erop dat VTM nu al een reclame- en voetbalmonopolie bezit, en straks ook nog een informatiemonopolie naar zich toe zal trekken.
| |
h. Regionale televisie belaagd of gered door de persgroepen?
Het decreet van 23 oktober 1991 heeft voor regionale televisie een unieke plaats in het Vlaamse medialandschap bepaald, een middenweg tussen een openbaar en een commercieel model. Na ongeveer een jaar van regionale televisie-activiteiten tekent zich een aantal verontrustende tendensen af. Het achterwege blijven van voldoende overheidsmiddelen was een eerste ontnuchtering. Alleen TV-Brussel kreeg aanzienlijke overheidssteun; bij de andere regionale zenders gaat het meer om aalmoezen, zodat de zenders willens nillens terugvallen op het commercieel model. Zijn de overheid en vooral de lokale besturen niet geïnteresseerd in regionale televisie of ontbreken de nodige financiële middelen? De gemengde financiering wordt zeker op de helling gezet en de hamvraag is of de regionale televisiereclamemarkt groot genoeg is om de elf zenders te spijzen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat alle regionale zenders (met uitzondering van TV-Brussel) de toegeworpen handschoen van een aantal persgroepen ‘dankbaar’ hebben opgenomen. Door de samenwerking met de nieuw opgerichte reclameregies van een aantal persgroepen hebben de tien zenders hun bestaanszekerheid, althans voor hun eerste levensjaar, veilig gesteld: de reclameregies waarborgen hun a priori 50 miljoen BEF reclameinkomsten.
| |
| |
Roularta, N.V. De Vlijt en N.V. Concentra zijn de hoofdrolspelers in respectievelijk West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Via de reclameregie RAR hebben de VUM en Het Volk ook een, weliswaar minder, aanzienlijke betrokkenheid bij de regionale zenders. Roularta, N.V. De Vlijt en N.V. Concentra participeren bovendien in de exploitatiemaatschappijen, die de regionale zenders voor commercieel beheer hebben opgericht. Vooral Roularta heeft zich in de exploitatiemaatschappij van WTV (100 %) en Focus (50 %) een sterke positie verworven; ook N.V. De Vlijt en N.V. Concentra participeren (50 %) in ATV en TV-Limburg. Van het aanvankelijke VZW-statuut blijft dus niet veel meer overeind; enkel TVB, EVS en TV-Kempen houden vast aan het VZW-model, maar AVS en TV-Kempen zijn wel afhankelijk van de 50 miljoen ‘voorschot’ van de reclameregie RAR.
Indien men TV-Brussel buiten beschouwing laat, profileren AVS en WTV-Zuid zich meer en meer als elkaars antipoden: AVS staat nog het dichtst bij het ‘pioniersmodel’, terwijl WTV-Zuid meer en meer aangezogen wordt door een commerciële dynamiek.
Het is duidelijk dat via dit kluwen van reclameregies en exploitatiemaatschappijen een aantal persgroepen de regionale televisie financieel aan zich bindt. Deze persgroepen willen uiteraard hun belangen die zij hebben in de regionale reclamemarkt via regionale huis-aan-huis-bladen (Roularta) en hun dagbladen, die sterk geïnteresseerd zijn in regionale reclame-inkomsten (N.V. De Vlijt en N.V. Concentra), veilig stellen. Velen zullen in deze ontwikkeling terecht de kwalijke gevolgen van de toenemende mediaconcentratie herkennen. Is er een andere oplossing indien de publieke middelen achterwege blijven? Wij vrezen van niet; het Vlaamse medialandschap van vandaag ontsnapt niet aan de mechanismen van de vrije mediamarkteconomie. Het is een moeilijk dilemma. Iedereen weet dat zonder de overname door de Persgroep (Het Laatste Nieuws), De Morgen reeds geruime tijd van de Vlaamse dagbladmarkt zou zijn verdwenen. Ook Het Volk, onlangs opgekocht door de VUM, zou zonder een overname naar alle waarschijnlijkheid van de dagbladmarkt verdwenen zijn. Men kan deze evolutie betreuren, maar toch moet men toegeven dat De Morgen, dankzij uiteraard onderhandeling, er tot op heden in geslaagd is zijn ideologische profiel trouw te blijven en dat deze krant nog steeds beschikt over
| |
| |
een autonome redactie. De regionale televisiezenders kunnen terugvallen op het decreet dat hun een complementair en een niet louter commercieel profiel voorschrijft, m.a.w. er moet over gewaakt worden dat de reguleringen inzake regionale televisie niet met voeten worden getreden. De beperking van de zendtijd tot twee uur, het afstemmen van het programma-aanbod op de regio, het verbod voor netwerking, het afbakenen tot elf zenders - niet meer maar ook niet minder - waardoor de fusies van de zenders binnen de provincies worden tegengegaan, al deze voorschriften zijn voor de eigenheid van de regionale zenders uitermate belangrijk. Het zal uiteraard koorddansen blijven en het is duidelijk dat de overheid hier een dubbele taak heeft: kijken of de spelregels correct worden nageleefd, en zich tegelijkertijd dringend bezinnen op de noodzaak van meer publieke middelen voor deze elf regionale televisiezenders, die door hun betrokkenheid bij de regio, door hun ‘anders zijn’, bij de doorsnee Vlaming zeer snel populair zijn geworden.
| |
Bibliografie:
j. boon, Experimenten met lokale televisie en gemeenschapstelevisie in Franstalig België, in Communicatie, nr. 2, 1982, pp. 15-17.
s. collard, Les télévisions communautaires et locales en Belgique, in Guide des Média, nr. 14, 1990.
e. de bens, Kanttekeningen hij lokale TV in Vlaanderen, in Communicatie, p. 18, nr. 4, 1989, pp. 45-49.
e. de bens & vv. petersen, Models of local media development, in k. suine & w. trantshler (ed.), in Dynamics of Media Politics, Sage, Londen, 1992, pp. 154-178.
e. de bens, Les médias locaux en Belgique: de l'idéalisme en commerce, in La Communication dans l'espace régional et local, ed. Mabileau & J. Tudesq, Bordeaux, nr. 3, 1992.
e. de bens, gr. verleye, Vergelijkend onderzoek programma-aanbod van regionale TV-zenders in Vlaanderen, RUG-onderzoeksproject, 1994.
s. de clercq, Regionaal Televisielandschap in Vlaanderen, Licentieverhandeling, RUG, 1994.
j. drijvers, Regionale televisie in Vlaanderen, in j.c. burgelman, j. biltereyst & c. pauwels (ed.), Audiovisuele media in Vlaanderen. Analyse & Beleid, Brussel, 1994.
c. meise, Regionales und lokales Fernsehen in Frankreich, in Media Perspektiven, 5/94, pp. 235-240.
a. selleslach, Verkeken Kansen. De voorgeschiedenis van de regionale televisie in Vlaanderen, in Kanaal &, 3, 1991, pp. 36-44.
r. van apeldoorn, Les télévisions locales et communautaires, in Courrier Hebdomadaire Crisp, 1985, pp. 1075-1076.
d. voorhoof, Nieuwe mediawetgeving: krachtlijnen en knelpunten, in Communicatie, nr. 1, 1987, pp. 3-20.
Elf kleine zendertjes, in Pub, nr. 3, 10 februari 1994.
Roularta wil investeren, in Pub, nr. 5, 23 maart 1994.
Regionale TV: commercieel leefbaar, in Kluwer Mediagids. Nieuwsbrief, 18 augustus 1994.
|
|