tend zijn eigen, niet geringe kwaliteiten en zijn, inderdaad imponerende contacten over de hele wereld te etaleren. Dit gekleurde beeld wordt tot naturel teruggebracht in het boek
Rare Jaren, waarin John Jansen van Galen met medewerking van Hendrik Spiering de geschiedenis van de Haags(ch)e Post en dus van Van Oss beschrijft.
Het is een soort grafrede. Aanleiding was de opheffing, althans samensmelting met een ander opinieblad, De Tijd, in 1990. Op het oog een onmogelijke symbiose omdat niet alleen de voorgeschiedenis verschilde, maar ook de lezerskring weinig gemeen leek te hebben. De Tijd, in 1845 opgericht als katholiek dagblad, werd in 1974 weekblad, veranderde daarna enkele malen van vorm en inhoud, seculariseerde, maar bleef zijn eigen publiek houden. Vier jaar na de fusie tot wat HP / De Tijd heet, doet zich het opmerkelijke feit voor dat de oude
HP-lezer meent dat zijn weekblad heeft getriomfeerd, terwijl de Tijd-abonnee er zijn vertrouwde periodiek in herkent.
Net als de geschiedenis van de Haags(ch)e Post zelf valt het boek in drie delen uiteen. Het eerste gaat over de periode-Van Oss, een echte bladenmaker zonder ideologie, praktisch en met gevoel voor wat mensen wilden lezen. Dat zijn formule aansloeg bewijst de oplage bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. 70.000, meer dan vrijwel alle dagbladen van dat moment. De directeur-hoofdredacteur en belangrijkste schrijver trok allerlei medewerkers van niveau aan, zoals Louis Couperus. Als jood moest hij in de oorlog onderduiken, maar het weekblad ging door, op een schandalige manier. Toch mocht het nadien terugkeren, maar Van Oss was oud en moe en het ging niet meer. Zo begon de tweede periode van de
Haagse Post. Het kwam in handen van een ultra-rechtse beweging, werd overgenomen door het echtpaar Hiltermann-Brandts Buys en sloeg weer andere wegen in, dank zij allerlei jonge talenten als Armando en Vinkenoog. Aan het eind van de jaren zestig begon de democratisering: de Haagse Post koos partij voor de nieuwe politieke partij D66, ging later verder naar links om het kabinet-Den Uyl te ondersteunen en werd daarna de signaleerder van trends.
Inmiddels was John Jansen van Galen toegetreden tot de redactie; hij zou de laatste hoofdredacteur zijn. Dat hij op zich nam dit boek te schrijven is wat de eerste delen betreft verantwoord, maar op het moment dat hij zijn eigen rol gaat uitmeten, zakt het boek in als een pudding. Hij is te betrokken geweest om als objectief historicus over te komen. Het doet trouwens zacht gezegd gek aan als op pagina 209 opeens te lezen staat: ‘Als ik zelf in 1969 bij de HP in dienst treed...’ Waarna het boek van biografie en geschiedverhaal het karakter krijgt van memoires. En we weten, niets moet zo gewantrouwd worden als memoires. In dit opzicht verliest de schrijver met een reuzeverschil van Gaston Durnez, die zelf ruim 40 jaar gewerkt heeft op de redactie van De Standaard in Brussel, maar in het recent verschenen tweede deel van het levensverhaal van deze krant zijn eigen rol met grote terughoudendheid beschrijft en verder de objectiviteit nastreeft. Jansen van Galens voorganger Ron Kaal heeft trouwens in HP / De Tijd de auteur al verweten zijn rol mooier te hebben afgeschilderd dan de werkelijkheid. Ofwel: een fris gestart boek, belangrijk om het onderwerp, krijgt een roemloos einde. Het lijkt de Haagse Post zelf wel.
Frans Oudejans
john jansen van galen m.m.v. hendrik spiering, Rare Jaren. Nederland en de Haagse Post 1914-1990, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1993, 342 p.