Publikaties
Weg tot het Westen
Vergeleken met het Frans en Engels in de voormalige koloniën van Frankrijk en Engeland speelt het Nederlands thans in Indonesië, het voormalige Nederlands-Indië, geen rol van betekenis. Het is er behalve bij een kleine elite van oude mensen feitelijk verdwenen, dit ondanks de intensieve en extensieve aanwezigheid gedurende drie-en-een-halve eeuw van Nederlanders in die gordel van smaragd, eerst als kooplui en veroveraars, later als bestuurders en opvoeders.
Het lijvige en doorwrochte boek van Groeneboer laat zien hoe het gekomen is dat het Nederlands nauwelijks voet aan de grond heeft gekregen in de koloniale tijd, en daardoor ook na de onafhankelijkheid van Indonesië weer snel kon verdwijnen, althans als eigen taal. Wel heeft het in de nationale taal van het land, het Indonesisch (Bahasa Indonesia) diepe sporen nagelaten, vooral in de vorm van talloze leenwoorden.
Groeneboer noemt zijn boek een ‘historisch-taalsociologisch onderzoek’, waarbij centraal staat de ‘geschiedenis van het maatschappelijk functioneren van de taal door de tijd heen’. De ontwikkeling van de taal zelf, m.n. de varianten van het Nederlands die in Indië ontstaan zijn, blijven vrijwel buiten beschouwing.
Groeneboer verdeelt de door zijn onderzoek bestreken tijd in drie grote perioden: de eerste wordt gevormd door de 17e en de 18e eeuw, de tijd van de VOC in Indië; dan volgt de 19e eeuw; tenslotte de eerste helft van de 20e eeuw. De eerste cesuur ligt zeer voor de hand, gezien het wezenlijke verschil in bemoeienis met de inheemse bevolking tussen het handelslichaam en de koloniale staat in wording. Maar ook de twintigste eeuw staat scherp tegenover de daaraan voorafgaande periode, omdat onder andere als gevolg van het invoeren van de ethische politiek rond de eeuwwisseling het onderwijs aan de Indonesische bevolking kwalitatief en kwantitatief sterk toenam, waardoor de verbreiding van het Nederlands geheel nieuwe impulsen ontving.
In de VOC-tijd zijn wel schuchtere pogingen ondernomen om Nederlands onderwijs aan inheemsen te geven, allereerst in het kader van de bevordering van de christelijke godsdienst, later ook uit meer seculiere politieke en/of culturele overwegingen, maar voorzover er al een politiek gevoerd is tot bevordering van het Nederlands is deze feitelijk geheel mislukt. Het Portugees en het Maleis waren aan het einde van de VOC-periode de twee gangbare verkeerstalen.
Ook in de 19e eeuw heeft het Nederlands geen vaste voet gekregen in de kolonie. Dat kwam allereerst omdat de Europese groep waar het als omgangstaal in het gezin gesproken werd zeer klein was; er kwamen heel weinig vrouwen uit Nederland naar de kolonie, en de in Indië geboren Indische Nederlanders, veelal gemengdbloedigen in allerlei kleurschakeringen van blank tot bruin, spraken meer en beter Maleis; als ze al Nederlands spraken was dat een vorm van die taal die sterk afweek van het Europees Nederlands. Zelfs het onderwijs aan Nederlandse kinderen had door onvoldoende niveau van de onderwijzers en door het gebrek aan achtergrond van de gezinnen waarin de kinderen opgroeiden maar weinig succes. Daarnaast heeft het ook heel lang geduurd eer men het eens geworden is over de wenselijkheid van het verspreiden van het Nederlands onder de inheemse bevolking. Na 1865 kreeg langzamerhand een beperkt aantal Indonesische kinderen uit kringen van de elite toegang tot onderwijs in het Nederlands, maar Groeneboer becijfert dat omstreeks 1900 het aantal Nederlandssprekende Indonesiërs niet groter geweest zal zijn dan 5.000, op een bevolking van 28 miljoen.
In de 20ste eeuw verandert de situatie. Het aantal Nederlandse vrouwen neemt sterk toe, en daarmee de behoefte aan onderwijs dat kwalitatief gelijk staat met dat in Nederland. De toelating van Indonesiërs tot Nederlands onderwijs wordt geleidelijk verruimd, en er worden ook schooltypen en vormen van onderwijs voor Indonesiërs ingevoerd met het Nederlands als voertaal, of minstens als