Taal- en cultuurpolitiek
Het buitenland en wij
Het buitenland is hardleers. We mogen dan al regelmatig kaartjes van ons taalgebied afdrukken in Septentrion en elders, ze worden straal genegeerd. Het gevolg is dat zelfs een Jacques Delors, die beter moest weten, het tijdens de Frankfurter Buchmesse 1993 vrolijk en onbekommerd had over de ‘langue hollandaise’ en de ‘langue flamande’. Waarom die twee onderscheiden talen dan samen voor het ‘Schwerpunkt’ zorgden, vertelde hij er niet bij.
In Catalonië heeft men het eens anders geprobeerd. Ann Duez en Bob de Nijs hebben het allereerste Catalaans-Nederlands woordenboek samengesteld (uitg. Enciclopèdia Catalana, Barcelona) en toen dat op 24 maart 1994 aan de pers zou worden voorgesteld, hebben ze de uitgever in het oor gefluisterd dat hij daar Johan Cruyff voor moest vragen. Dat gebeurde ook, met het gevolg dat er over het woordenboek zelf meer te lezen stond op de sportpagina's dan in de culturele rubrieken en dat meer mensen er iets over hebben gelezen dan anders het geval was geweest. Er stond bij dat behalve Cruyff en de twee auteurs ook Robert Elsen aanwezig was, ‘del ministeri de les Arts de Flandes’... Misschien gaat er nu toch ergens een lampje branden: de voetbalhalfgod is toch Nederlander? Wat kwam die man uit Flandes daar dan doen? Voor de rest heeft Bob de Nijs in zijn toespraak nog eens haarfijn de ware toedracht van het Nederlands uit de doeken gedaan.
Uit Italië bereikt ons het griezelige bericht dat het Nederlands bedreigd is. Het staat er letterlijk: ‘De ongenuanceerde maar hardnekkige geruchtenstroom in Italië over de bedreigde positie van het Nederlands was de directe aanleiding tot het organiseren van een conferentie, welke op 5 november 1992 op het Nederlands Instituut te Rome werd gewijd aan... de Nederlandse taal’. (In: Verleden en toekomst van de Nederlandse Taal, uitg. Nederlands Instituut te Rome, 1994, ISBN 90-367-0422-7). Deze bundel bevat de lezingen, in het Italiaans en het Nederlands, die tijdens de conferentie werden uitgesproken. Zowel conferentie als publikatie kwam tot stand met steun van het Nederlandse ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. De bundel leest vlot en is ideaal voer voor masochisten. Academici als Jan Hendrik Meter en Ludo Beheydt, politici als Aad Nuis en vertalers als Franco Paris hebben elk vanuit de eigen positie en het eigen temperament de zaak van het Nederlands in Nederland en Vlaanderen en in het buitenland beschreven. Ze brachten ook tal van treffende voorbeelden van misverstanden en onwetendheid bijeen. Naar mijn gevoel had Marcel Janssens de leukste anekdotes, maar ook de wrangste. En Gianfranco Groppo van de Universiteit van Padua schetste het somberste beeld: ‘Wat het heden betreft (voor de overdracht van de Nederlandse taal en cultuur in Italië) kan men wel huilen’. Als dat voor ons een troost kan zijn: volgens Groppo leren de Italianen evenmin Frans, Engels, Duits of Spaans (van dit laatste ‘wellicht een half woordje’). En toch is er hoop: in deze bundel is het de Italiaan Riccardo Rizza (Universiteiten van Bologna en Pisa) die de duidelijkste beschrijving geeft van het ‘Nederlands, deze onbekende taal’.
In Polen ligt het dan weer totaal anders. Daar verscheen een vertaling van de Max Havelaar van Multatuli, van de hand van Jerzy Koch (Biblioteka Narodowa, Seria II, nr. 236 - ISBN 83-04-04221-5). Het is wat we gerust een ‘geleerde’ vertaling mogen noemen, uitvoerig geannoteerd en bovendien voorafgegaan door een drietal kaarten en 160 bladzijden inleiding. Ik geef daar de indeling van, om zodoende zonder veel superlatieven te wijzen op de uitgebreidheid van Kochs informatie:
- | Nederlands koloniale rijk, met daarin de plaats van de Geoctroieerde Oost-Indische Compagnie; |
- | de politieke geschiedenis van Nederland in de 19de eeuw (1813-1880); |
- | de toenmalige economische toestand in Nederland en Nederlands Indië; |