Palestrina (1594). Herdenking Memling was de titel van twee concerten: een door The New London Consort o.l.v. Philipp Picket en een door het Ensemble Sirinu London, twee kleine ensembles bestaande uit één zangstem (respectivelijk Catherine Bott en Sara Stowe) met variërende instrumentale begeleiding. Beide groepen kozen daarbij hun repertoire onder het motto ‘Muziek aan het hof van...’. Voor The New London Consort waren dat Maximiliaan I, François I, Hendrik VIII, Lorenzo de Medici, en Ferdinand en Isabella. Bij Sirinu stond het hof van Bourgondië centraal. Samen vertegenwoordigden ze heel West-Europa. In beide gevallen ging het om een afwisseling van hoofse (liefdesliederen, hofdansen, orgelfantasies, luitsuites) en meer volkse muziek (dansen, drinkliederen, chansons), dus zo ongeveer het repertoire van de rondtrekkende minstrelen uit de 15de eeuw. Dit laatste was vooral bij Sirinu het geval: een spontaan en ongedwongen musiceren met haast improvisatorisch karakter, verwant aan de volksmuziek, in een rijke variatie van instrumentatie en van inhoud. Een luchthartig, ontspannend concert met goede muziek. Al bracht het New London Consort ook wel wat drinkliederen of vrijpostige chansonteksten, toch waren hun repertoire en uitvoering meer gericht op ingewikkelder meerstemmige muziek. Bott zingt ook meer geaffecteerd dan Stowe en de begeleiding met twee gamben of met luitakkoorden hoort tot de hoofse Renaissance van de 16de eeuw. Ruim driekwart van de door hen uitgevoerde werken dateerden overigens van enkele decennia ná Memling. Vandaar de terechte andere stilistische aanpak in dit mooie concert, waar de naam Memling wel wat bijgesleurd werd.
De Lassusherdenking leverde twee topconcerten met telkens een grote cyclus composities, nl. de Lagrime di San Pietro en de Prophetiae Sybillarum. De ‘Lagrime’ werden uitgevoerd door het Huelgasensemble o.l.v. Paul van Nevel en de ‘Prophetiae’ door Cantus Cölln o.l.v. Konrad Junghänel. Lassus was rond de twintig toen hij in ongeveer 1550 de ‘Prohetiae’ schreef. De ‘Lagrime’ daarentegen is zijn laatste compositie van enkele maanden voor zijn dood. Het zijn twee topwerken van de polyfonie, maar uiteraard heeft er in de tussenliggende 40 jaar een evolutie plaatsgevonden. De sterk gekleurde akkoordzetting, de tekstexpressie en de soms verrassende chromatiek van het vroege werk zijn tot in de Lagrime di San Pietro wel gebleven, maar nog meer gecondenseerd en sterker. De uitbeelding van de tekst - zowel de letterlijke woordinhoud als de weergave van de gemoedsgesteldheid van Petrus - is supreem uitgewerkt. Lassus doet dit in een zevenstemmige zetting met een verbluffende complexiteit maar tegelijkertijd met welluidende klankrijkdom. Van Nevels interpretatie met Huelgas legde nogal de nadruk op die kleur- en klankrijkdom en op de gemoedsexpressie, zodat zijn versie al naar de barokke uitvoeringspraktijk neigde. In diezelfde optiek koos hij voor een afwisselende, bijna concerterende instrumentale begeleiding, die dit alles nog meer benadrukte. Over dit laatste twisten musicologen al jaren. Hoe dan ook, de visie van Van Nevel op dat meesterwerk van Lassus mag tot de uitschieters van de jongste Festivaledities worden gerekend. Junghängel opteerde voor de ‘Prophetiae’ voor een soberder aanpak: alleen een luitbegeleiding en een minder nadrukkelijk expressieve zangstijl.
‘Musica Sacra’, het derde hoofdthema, bood verschillende concerten waarin nogal wat ‘ontdekkingen’ konden worden gedaan: bijvoorbeeld barokmuziek van een reeks haast compleet onbekende componisten uit Centraal-Europa, afkomstig uit het Liechtensteinarchief uit de bisschopsstad Kromeriz (Tsjechië); of de religieuze muziek van Italiaanse 17de-eeuwse componisten zoals Grandi, Merula en Maurizio Cazzati. In beide concerten ging het om heel waardevol werk van figuren die inderdaad aan een terechte herwaardering of ontdekking toe zijn. In die optiek paste ook het concert volledig gewijd aan Sacri Concerti van Johann Rosenmüller, eerst actief in Leipzig, dan 25 jaar aan de San Marco in Venetië, en in zijn laatste levensjaren weer in Duitsland. Uit wat Cantus Cölln van hem liet horen (psalmen, Magnificat, Gloria) bleek inderdaad dat hij een belangrijke schakel is geweest tussen de Italiaanse en de Duitse barok: sterke contrapuntische basis, waarin vlotte melodische lijnen evolueren tot een rijk klankbeeld. Brugge '94 was opnieuw een schitterend festival met prachtige muziek en een interessant programma. Volgend jaar staan ‘Het clavecimbel’ en ‘Bach en tijdgenoten’ centraal.
Hendrik Willaert