Twee keer vaderloos
Toen van Boudewijn Büch na zijn mislukte debuut De Blauwe Salon (1981) de autobiografisch getinte roman De kleine blonde dood (1985) verscheen - onlangs succesvol verfilmd -, leek hij een belofte voor de toekomst. Het boek was allerminst perfect en er werden genoeg steekhoudende bedenkingen naar voren gebracht, maar er leek toch voldoende talent aanwezig te zijn om met meer dan gewone belangstelling naar zijn volgende romans uit te zien.
Die stelden echter behoorlijk teleur. Het dolhuis (1987) en De rekening (1989) bouwden weliswaar thematisch voort op De kleine blonde dood, waren redelijk amusante verhalen, maar literair gezien stonden ze op een laag peil. De kritiek pakte Büch hard aan en dat griefde hem diep. Hij besloot voorlopig geen literair werk meer uit te brengen en richtte zich meer op non-fictie: essays over popmuzikanten, reisverhalen, voornamelijk over allerlei meer of minder obscure eilanden en veel, heel veel columns in alle mogelijke publieksbladen; overal kwam en kom je Büch tegen.
Vier jaar na De rekening, waarschijnlijk niet toevallig op het moment dat er lovende woorden over de verfilming van zijn tweede roman worden geschreven, ligt er dan toch een nieuw boek, Het bedrog, dat vrij nauw aansluit bij zijn trilogie over vader en zoon.
Deze roman beschrijft het verloop van een langdurige vriendschap tussen Sander Geelkamp en de ik-figuur Olof Bergman. Die vriendschap is voor een deel gestoeld op de behoefte van Olof aan een vader-figuur. Als hij met Sander vriend wordt, zijn Olofs ouders gescheiden en mag hij zijn vader niet meer bezoeken. De parallel tussen Sander en Olofs vader wordt gedurende het hele verhaal benadrukt en uitgewerkt in allerlei overeenkomstige eigenschappen.
Het perspectief ligt na de handeling: Olof kijkt als gearriveerde veertiger terug op het ontstaan, het verloop en het einde van de vriendschap. Centraal daarin staat het woord ‘bedrog’. Sanders leven bestaat uit niets anders dan bedriegen en liegen. Eerst denkt Olof dat dit uitsluitend geldt voor Sanders verhoudingen met vrouwen - hij heeft vele vriendinnen tegelijkertijd en duikt daarnaast nog met allerlei ‘loslopende’ vrouwen het bed in -, maar langzamerhand komt Olof erachter dat ook hij door Sander bedrogen is. Als dat besef tot hem doordringt, realiseert hij zich dat hij voor de tweede keer een vader kwijtraakt: ‘Ten slotte alleen’ is dan ook de logische eindzin van de roman.
Na de teleurstellende vervolgromans op De kleine blonde dood had menigeen gehoopt dat Büch zich met dit nieuwe boek zou revancheren op zichzelf en op de literaire critici. Dat is helaas niet het geval.
Het bedrog is stilistisch zo vlak en saai als het Hollandse polderlandschap in de herfst.