echter zo naïef-doorzichtig dat de verhalen er een haast hartverwarmende troosteloosheid door krijgen. Zeker de verhalen met kinderen in de hoofdrol. Een typisch voorbeeld is Pontiac, een twaalfjarige jongen uit ‘Lindbergh’, een verhaal uit Land van Belofte dat vanwege zijn thematische verwantschap echter ook in
Droomjager, de tweede bundel, had kunnen staan. Tegenover zijn vriendjes is deze Pontiac een en al branie. Maar de echte Pontiac is nog een heel klein, bang jongetje.
‘Soms weegt een enkel detail zwaarder dan het hele drama’, zo opent een verhaal over een vrouw van wie de moeder - het is typisch zo'n detail - op een maandag stierf met haar ‘zondagse kleed’ aan. Juist over die details schreef Demeester: over een weduwnaar die de spullen van zijn vrouw uitstalt om er niet meer door verrast te worden wanneer hij een kast opentrekt; over een zekere Ewald die zijn naam de mooiste van de wereld vindt, tot hij naar school moet - van dan af wil hij dolgraag ‘Danny of Jos heten en met rust gelaten worden’.
Erg interessant in dit verband is de lezing ‘Met schrijven beginnen op je veertigste’, die ook in ‘Land van belofte’ werd opgenomen. Daarin heeft Demeester het onder meer over haar literaire voorbeelden, John Berger en Raymond Carver, en over de manier waarop die auteurs het schijnbaar banale leven in tijdeloze schoonheid en eenvoud omzetten: ‘Hoewel ik waardering kan opbrengen voor een mooi bedachte plot, gaat mijn liefde uit naar hun schijnbaar plotloze verhalen, moten uit het lijf van het leven gesneden met alleen subtiele verwijzingen naar kop en staart.’
Demeester heeft het in die lezing verder ookoverde aanleiding van haar schrijven - haar plotse werkloosheid - en over het vermogen dat ze tegen die tijd had ontwikkeld om ‘een paar vormen van eenzaamheid te waarderen’: met je veertigste moet je niet meer zo nodig de wereld veranderen en hoef je niet ergens bij te horen.
Naast ‘Lindbergh’, ‘Nummer één’ en ‘Met schrijven beginnen op je veertigste’ bevat deze bundel onder meer nog de toneeltekst ‘Land van belofte’, die Demeester schreef voor ‘3 Bic(s) en 1 P.C. Een Vlaamsche onderneming’. Eigenlijk is het een verhaal dat enigszins ongelukkig in dialoogvorm is gegoten, een verhaal over twee jongelui die gaan trouwen maar van wie het nu al duidelijk is dat zij nooit van hun ouders zullen loskomen.
‘3 Bic(s) en 1 P.C.’ mag dan niet echt een geslaagde tekst zijn, het is tenminste een tekst die voor de auteur zelf af was. Dat kan echter niet gezegd worden van de vier verhalen uit de nalatenschap, die ook in deze bundel werden opgenomen. De verantwoording zegt over deze teksten: ‘Het is niet geheel zeker dat de auteur ze reeds als voltooid heeft beschouwd’.
Het zou correcter geweest zijn tegenover de auteur als hier had gestaan dat het helemaal niet zeker was dat deze verhalen voor haarzelf af waren. Of misschien waren ze beter niet gepubliceerd: twee van deze teksten zijn nog niet veel meer dan ruwe schema's met grote leemten erin en zonder slot.
Rita Demeester (1946-1993).