Julien Weverberghs 149 voorwerpen
Van Julien Weverbergh (o1930), die zich ooit graag het ‘enfant terrible’ van de Vlaamse literatuur liet noemen, is een ietwat vreemd gestructureerd boek verschenen, dat - als aanloop tot een inventaris van zijn moeizame leven- het midden houdt tussen een biografie, een autobiografie en een verhaal. De voorwerpen - zo afstandelijk genoemd - bestaat uit een proloog (naast een verantwoording en een motto), een epiloog met een grotesk défilé van 111 dolende doden (schimmen van 67 zwijmelende schrijvers en 44 verwanten en bekenden), een register met honderden namen van mensen en dingen, grotendeels titels van boeken en tijdschriften, én drie eigenlijke hoofdstukken: ‘Huizen’, ‘Luchian’ en ‘Stervend element’.
Weverberghs memoires vangen in 1972 aan: hij is begin veertig en sinds kort directeur van de uitgeverij Manteau. Toch kampt hij met ‘Grote Verscheurdheid’ en, medias in res, weet hij zich niet rijp voor een ‘Tweede Nieuw Leven’ (sic). Hij likt zijn vele wonden: ‘Ik tobde, naast het verlies van de witte schuilplaats (d.i. zijn eerste eigen woning, een in 1959 harmonieus op een helling van de Dendervallei ingeplante, modernistische bungalow - L.D.), over mijn stukgesprongen huwelijk, de vervreemding van mijn twee dochters (Ingrid en Veerle - L.D.), de zin van de literaire windhoos die ik in de BOKaal van het literaire Vlaamse leventje had doen ontstaan, de als door zoutzuur ingebeten breuk met het schoolmilieu, de volkomen andere beroepssfeer, (...) de kater van de enthousiasmerende sixties, de eerste scheurtjes in de banden met mijn beste vriend Jeroen (Brouwers - L.D.)’. Kortom, in het midden van zijn levensweg bevindt Weverbergh zich in een donker woud.
In hoofdstuk 1 wordt voorts verteld hoe Petrina Stoianovici, zijn nieuwe Roemeense vrouw, op zoek gaat, gebiologeerd door het bezit van een huis, naar zo een eigen oord (een ‘voorwerp’ waar menig sterveling, ook J.W., met vlees en bloed aan verankerd raakt), wat het echtpaar in een volstrekt uitgesleten en ziek pand in een Schaarbeekse straat, genoemd naar de vergeten schrijver Emmanuel Hiel (nomen sit omen), meent te vinden.
Het boek biedt evenwel niet alleen het verhaal van huizen, van schilderijtjes (van F. Masereel, St. Luchian), van een ets (J. de Bruycker), een foto-album van Serrurier-Bovy, een boedelbeschrijving van voorvader Judocus uit 1784, drie schriftjes met herinneringen aan zijn vader en andere ‘hebbedingetjes’, curiosa, prullaria - 149 gecatalogiseerde kavels, met grote sentimentele betekenis maar klein qua sociale ruilwaarde: ‘financieel heb ik slecht geboerd - ik heb daar nu, met de realiteit van de armoede voor ogen, soms slapeloze nachten van. (...) Ik zal van de aardbodem worden weggewist zoals ik er opdoemde: straatarm’.