Intimiteit onder de melkweg
Onder de titel Intimiteit onder de melkweg bracht Herman de Coninck een aantal beschouwingen over poëzie bijeen, waarvan de meeste in de afgelopen jaren eerder verschenen in het Nieuw Wereldtijdschrift, De Morgen of
Ons Erfdeel. ‘Over poëzie’, zo luidt ook de ondertitel, hoewel er ook twee stukken instaan over fotografie. Fotografie dan als een soort van taalloze poëzie, hetzelfde maar anders: ‘Poëzie en fotografie gaan over iedereen, altijd, overal. Vergeleken bij roman en film abstraheren ze, veralgemenen ze, maken ze tijdloos’ (p. 206).
Ik haal deze zin aan, omdat hij iets zegt over de werkwijze van De Coninck. Veel van zijn opstellen gaan uit van een nogal minutieus commentaar bij gedichten (of foto's in dit geval). Die commentaren zijn in de meeste gevallen heel voorzichtig, aarzelend en tastend, met veel inlevingsvermogen, maar zonder dat die eigen inleving bovenop de verzen gaat liggen en ze verstikt. Meestal echter slaat het betoog dan plots door naar veralgemenende, nogal apodictisch klinkende uitspraken, over taal, over poëzie, over vorm en inhoud, over lezen of kijken. Uitspraken die wel goed in het oor liggen, meer dan eens gevat geformuleerd zijn, maar die verder niet voor discussie vatbaar schijnen, hoewel ze dat beslist wel zijn. Zoals hierboven dus: waarom zouden roman en film in godsnaam minder over iedereen, altijd en overal gaan? En wat is er minder concreet aan poëzie? Ik geloof er niets van, maar het klinkt goed voor de gelegenheid.
De hele betoogtrant van De Coninck is er overigens op gericht de lezer in te pakken, of positiever geformuleerd, voor zich - en daarmee voor de poëzie - in te nemen. Dat mag dan wel af en toe tot boude beweringen leiden, maar daar staat tegenover dat zijn manier van spreken en denken uiterst geschikt is om de lezer te laten aanvoelen wat er in poëzie aan de hand is, hoe dat werkt en wat een gedicht zoal teweeg kan brengen. Zijn voortdurende vragen, twijfels, aarzelingen, herhalingen en nuanceringen, zijn omschrijvende bewegingen en paradoxen illustreren zelf al hoe er met poëzie omgegaan dient te worden, hoe onmachtig het betoog staat tegenover de directe en onuitputtelijke werking van het geslaagde vers.
De opvatting over poëzie die uit dit soort schrijven als het ware vanzelf naar voren