nadruk op een aspect van zijn bestaan dat nooit zo expliciet aan de orde kwam, hoezeer het ook zijn biologenbestaan beheerste, namelijk zijn specialisatie, de absorptie van bloedeiwitten aan bepaalde oppervlakken, de ‘kleverigheid’ van bloedplaatjes, een factor van groot belang voor bijvoorbeeld de mogelijkheid van transplantaties.
Vroman vertelt uitvoerig over zijn onderzoekingen op een onbevangen, eenvoudige toon, die de ingewikkeldheid van de problemen en de laboratoriumexperimenten van zijn onderzoek stellig verheldert, al wordt het voor niet-biologen, vrees ik, niet zo doorzichtig als zij zouden wensen. Ik denk dat een algemeen ontwikkeld lezer dat ook niet verwacht, al heeft het boek natuurlijk een meerwaarde voor wie in staat is hem op dit terrein wat verder te volgen. Tot die lezers behoor ik helaas niet, maar als je in Vroman geïnteresseerd bent, lees je ondanks die handicap door, want
Warm, Rood, Nat & Lief is een autobiografie, waarin deze activiteit geïntegreerd is in veel meer: geschiedenis, levenservaringen, zijn vrouw Tineke, hun huwelijk, hun kinderen enzovoorts.
Biografisch bijzonder interessant zijn de bladzijden over het uitbreken van de oorlog, zijn vertrek naar Engeland, vervolgens naar Zuid-Afrika, waar hij kennismaakte met Greshoff, daarna zijn verdere reis naar het vroegere Nederlands-Indië, waar hij nog juist zijn doctoraal biologie kan halen vóór de inval van de Japanners en zijn Japanse gevangenschap. Tenslotte zijn voorgenomen terugreis naar Nederland via New York, waar het lot hem vasthoudt en hij zich vestigde om nooit meer - althans niet als ingezetene - naar Nederland terug te keren, - ‘liever heimwee dan Holland’.
Het is waar dat veel van dit alles al eerder in zijn werk aan bod was gekomen, maar in deze samenhang en met deze nieuwe invalshoek, krijgt het toch een andere en eigenaardige dimensie. De betekenis daarvan suggereert hij ergens zelf in de typerende opmerking: ‘Ik heb over die periode (het verblijf in Indonesië en in Japanse kampen) een uitgebreid dagboek in steno (systeem Groote of zo) maar gebruik liever mijn geheugen, ik schrijf tenslotte over mijn herinneringen en niet over de waarheid’. Bovendien illustreert hij het boek met aardige tekeningen en schetsen, vaak ook snelle en
Tekening van Leo Vroman uit ‘Warm, Rood, Nat & Lief’.
onbeholpen grafische toelichtingen bij zijn proefnemingen en zijn instrumentarium; maar eveneens met verzen en terloopse opmerkingen die er een allure van losheid, vrijheid en onafhankelijkheid van denken aan geven, waardoor het volkomen karakteristiek blijft voor de schrijver.
Niet alleen begrijpt men dat twee-derde van dit boek aan zijn onderzoek gewijd is, maar wat hij in dat verband, dankzij die vrijheid en de originaliteit van zijn benadering te berde brengt, is om verschillende redenen belangwekkend. Het boek opent met de volgende strofe van een gedicht dat ‘Bloedingstijd’ heet:
Ik heb al vijf en veertig jaar
bloed beschreven, bloed bekeken,
bloed vergroot en vergeleken
en ik raak er nooit mee klaar.
Dat daarmee de omstandige ruimte verklaard is, die aan het bloed en aan de ontwikkelingsfasen van Vromans onderzoek in dit werk besteed zijn, lijkt voor de hand liggend. Maar wat er in dat perspectief uitziet als een carrière van een wetenschappelijk onderzoeker blijkt