| |
| |
| |
Denken in een verbrokkelde wereld
De zorgzame filosofie van Jacques de Visscher
Marc van den Bossche
werd geboren in 1960 in Aalst. Studeerde filosofie en moraal-wetenschappen aan de V.U. Brussel.
Tot eind 1990 was hij cultuurredacteur van het dagblad ‘De Morgen’. Nu is hij assistent bij het Centrum voor de Studie van de Verlichting (V.U.B.). Publiceerde artikelen crver literatuur, beeldende kunsten, cultuurbeleid en filosofie. Bereidt een proefschrift voor over filosofie en techniek.
Adres: St.-Gillislaan 3, B-9200 Dendermonde
In de loop van 1991 bekleedde de Gentse filosoof Jacques de Visscher (o1943) aan de Vrije Universiteit Brussel de ‘Leerstoel Theodore Verhaegen’. De inleider had het toen over hem als een man met een opmerkelijk protestants arbeidsethos. En minder kan inderdaad niet beweerd worden: van alle nog actieve Nederlandstalige filosofen mag wellicht niemand op een even imposante publikatielijst bogen als hij.
Jacques de Visscher, hoogleraar aan de Hogere Architectuurinstituten Sint-Lucas te Gent en te Brussel, schrijft veel en schuwt daarbij alle eenzijdigheid: zijn boeken gaan over filosofie, ethiek, film, muziek en beeldende kunst.
Deze inleidende opmerkingen mogen dus als excuus dienen: de auteur in kwestie wordt in dit artikel onrecht aangedaan. In dit bestek valt het geheel van de inhoud van zijn werk niet eens bij benadering te schetsen. Toch een poging.
Een dergelijke poging kan tot een min of meer goed eind worden gebracht omdat er enkele rode draden te bespeuren vallen in De Visschers werk: hij is uitgesproken religieus en hij hecht veel belang aan het concrete, al zal verder blijken dat dit laatste minder evident is dan het klinkt.
De religiositeit van Jacques de Visscher komt vooral naar voren in zijn voortdurend hameren op het feit dat sedert het midden van de achttiende eeuw de Europese beschaving geen funderingsverhaal meer kent. We hebben een globaal referentiekader verloren dat boven de geschiedenis uitstijgt. Dit behoeft enige nuancering: deze funderingsmythe, die in het verlengde ligt van het joods-christelijke denken, is hoedanook blijven doorspelen in onze cultuur. Of we dat nu graag willen of niet, zelfs als we niet kerkelijk of gelovig zijn, blijven we schatplichtig aan dit denken op het terrein van het hanteren van normen en waarden. Als een cultuur die funderingsmythe moet ontberen,
| |
| |
Jacques de Visscher (o1943).
valt zij uit elkaar omdat nooit een samenhang kan worden gevonden in een louter rationeel, wetenschappelijk denken, stelt De Visscher. Maar wat mag dat dan wel wezen, die funderingsmythe? In De zorg voor het Avondland (Kok Agora, Kampen, 1991) omschrijft de auteur dat als volgt: ‘Uiteraard in allerlei varianten vindt men in alle beschavingen dergelijke funderingsmythen terug. Ze vertellen hoe de wereld een niet-menselijke of bovennatuurlijke oorsprong kent, waar de mens vandaan komt en dat er andere wezens in de natuur optreden. Ze vertellen hoe de mens een oorspronkelijke paradijselijke eenheid heeft verloren en een sterveling is geworden, maar niettemin toch nog toegang tot het hiernamaals heeft. Deze funderingsmythos vertelt verder wat rein en onrein is, wat goed en kwaad, wat al dan niet onaantastbaar is en waarop taboe's rusten’ (p. 35).
Dat verloren gaan van funderende verhalen ziet De Visscher uiteraard ook optreden in de kunst, misschien wel zijn meest geliefde terrein. Hij brengt dat dan in verband met het postmodernistische denken, dat niet toevallig het verbrokkelen van ons wereldbeeld, het verloren gaan van die ene, unificerende grond, positief waardeert. In een essay dat verscheen in de bundel Postmodernisme als uitdaging (Ambo, Baarn, 1990) schrijft hij dat er nog wel een kunst bestaat, maar dat die ontworteld is. ‘Er leeft onder de Europese bevolking van Gibraltar tot de Oeral geen enkel stichtend levensverhaal dat tegelijk aan het oeuvre van Picasso, Mondriaan of Delvaux een vruchtbare spirituele voedingsbodem kan geven en aan de beschouwers van dit oeuvre een gemeenschappelijke identiteit’ (p. 99). Deze uiteenrafeling brengt De Visscher in verband met het anders omgaan met de kunst an sich. Hij heeft weinig lovende woorden
| |
| |
over voor ‘om de kunstenaars fladderende’ dwepers en ‘kenners’, die zich van de ene modieuze plek naar de andere spoeden om maar vooral het allernieuwste niet te missen. Blijkbaar is er een ander verhaal in de plaats gekomen: dat van de economisering en van de vertechnisering van alles. Uit (ondermeer) De zorg voor het Avondland blijkt namelijk dat De Visscher zich vooral zorgen maakt om het mogelijke vervangingsmiddel dat de techniek zou kunnen worden voor het vroegere funderingsverhaal. De eerdere culturele traditie wordt dan uit het oog verloren, of maakt plaats voor een traditie waarin men teveel verwacht van wetenschap en techniek. ‘Dat gebeurt wanneer men het wetenschappelijk kennen verzelfstandigt en men deze kennis niet als een van de mogelijke interpretaties van de werkelijkheid beschouwt. Men verwacht van de techniek teveel wanneer men haar - als de emanatie van de technologie - als die metafysica opvat waarin men van de vooropstelling uitgaat dat al wat is tot het bestand behoort dat voor technische ingrepen vatbaar zou zijn’ (p. 22). Niet de techniek zelf is het gevaar, zal De Visscher beweren in de voetsporen van Heidegger, maar het feit dat we alles technisch, berekenend gaan benaderen, of het nu gaat om mens, maatschappij, kunst of natuur.
Tegen dit rekenende denken stelt De Visscher wat ik het zorgzame denken zou willen noemen. Het is een anders verblijven in deze wereld. Een anders omgaan met de andere ook. Dit zorgzame verblijf in de wereld is in zekere zin van conservatieve aard. Maar het denken van deze auteur roept de vraag op of we die termen - conservatief en progressief - niet zouden moeten herdenken. Conservatisme betekent bij hem dat we de continuïteit en de stabiliteit van een samenleving gegarandeerd willen zien. Ik zou dat lezen als: het niet laten opslorpen van ethische en esthetische waarden door het louter technische, of nog anders: door een denken in termen van middel en doel, of in termen van vooruitgang om de vooruitgang. De titel van een tekst van De Visscher (voor een liber amicorum voor Rudolf Boehm) spreekt in dit verband boekdelen: Moeilijke onvoorwaardelijkheid. Hij citeert Anna Blaman. ‘Jij kent als ik dat panische gevoel / jezelf te zijn en tevens doel / van de geliefde.’ De Visscher zegt daarover: ‘Het zijn woorden van angst en vrees die zij uitspreekt op het moment dat zij zich realiseert dat de andere geen vrijblijvende nabijheid en tegenwoordigheid betekent’.
Het individu zit gekneld tussen het verlangen zichzelf te willen zijn en tegelijkertijd iets voor de andere te kunnen betekenen. Te kunnen samen-zijn. Het typeert De Visscher dat hij dergelijk ethisch geladen ideeëngoed op treffend concrete wijze onder woorden kan brengen. Uit dezelfde tekst: ‘Kunnen we niet stellen dat de geliefden, die hun begeerte en verlangen ontdekken, eigenlijk tot het grote avontuur worden uitgenodigd om samen iets te doen? Is het samen ontbijten hiervan al niet het symbool? In dit ontbijt zijn ze er voor elkaar en horen ze zichzelf niet langer toe, maar zijn ze elkaar toegewijd.
| |
| |
Bovendien is er het ontbijt zelf, het samen eten om de dag - en eigenlijk ook dat gezamenlijke avontuur - aan te kunnen. Het ontbijt impliceert een hele economie die een inzet vergt die verder reikt dan de eigenzinnige en egocentrische angst voor de coïncidentie van het zichzelf willen blijven en tevens doel van de Ander.’
Uit dergelijke citaten komt de verwantschap naar voren die Jacques de Visscher voelt met de Franse filosoof Emmanuel Levinas, een man die de Andere voortdurend centraal heeft gesteld in zijn denken. Het gaat daarbij om een ethische verantwoordelijkheid, een verplichting jegens de andere. In De Zorg voor het Avondland citeert De Visscher zijn Franse ‘leermeester’: ‘Men kan dit liefde noemen. Zij is bevolen door het gelaat van de andere mens, dat geen gegeven van de ervaring is en dat niet van de wereld komt’ (p. 59).
Op deze manier kan men rustig voortschrijden doorheen het werk van de Gentse filosoof. In de verschillende problematieken die hij aansnijdt, vindt men doorgaans soortgelijke trekken terug. Ook het wonen, de zorg van de architect - en De Visscher is zelf ook architect van vorming - hoort thuis binnen de contouren van wat hier als het zorgzame denken wordt bestempeld. Net als de verhouding van de mens tot dat wat hem omgeeft, zou De Visscher ook het wonen liefst bevrijd zien uit de middel-doel-verhouding. Wie woont draagt zorg, zegt hij, men bouwt aan een existentie in een oord dat de woning is. Maar wonen is meer dan het hebben van een dak boven het hoofd. Met Heidegger zal De Visscher er een haast mythisch karakter aan verlenen: ‘Ook in deze context geldt dat de mens niet zo maar een organisme met behoeften is, maar een sterveling die op aarde onder de hemel ten aanzien van de goddelijken verblijft. De grondtrek van het wonen bestaat nu in het vieren en beleven, in het ontzien en in de omzichtige omgang met ‘das Geviert’ (een voor Heidegger specifieke term, mvdb): in het redden van de aarde, in het ontvangen van de hemel, in het verwachten van de goddelijken en in het geleiden van de stervelingen voltrekt zich het wonen’ (Wonen, SUN, Nijmegen, 1991, p. 122). Wonen is een verblijf bij de dingen, het aangaan van een verhouding daarmee. Misschien komt dit alles wat bevlogen of zweverig over voor wie zich met woonarchitectuur onledig houdt. Wat zou dit alles daar immers mee te maken hebben? ‘Eigenlijk alles’, antwoordt De Visscher, ‘want wonen is bouwen aan de orde, aan het kosmische van de wereld; wonen is in dit perspectief de wereld ordenen en inrichten voor diegenen voor wie men zorg draagt’ (Wonen, p. 138). De filosoof gaat hier een beetje uitdagend te werk, wil de lezer aanzetten de dingen van een andere dan de banale kant te bekijken. Want hoe onverwacht dit
taalgebruik ook moge wezen, het verwijst naar niets anders dan het concrete, dat wat ons nabij is. Of zou moeten zijn.
Dit laatste, het anders dan gewoon aankijken tegen het concrete, zich erdoor laten verwonderen, maakt de kern uit van wat De Visscher met de filo- | |
| |
sofie beoogt. ‘Het concrete is tegelijk het uitgangspunt en het thema van de filosofie: een denken over het alledaagse dat, eventueel dramatisch of verheven, verwondering wekt en dat in de verwondering een niet zo vanzelfsprekende draagwijdte heeft en soms moeilijk te achterhalen implicaties kent’ (Over de levensloop, DNB/Pelckmans, Kapellen, 1990, p. 7). Het thema van de filosofie is dus met andere woorden alledaags, maar de wijze waarop men daarover denkt en spreekt is dat al veel minder. Filosofie werkt bijgevolg als een uitnodiging, een uitnodiging om anders te willen zien, om zorgzamer om te gaan met de dingen, ze écht in onze nabijheid te brengen. Het is ook een zoeken, zoals De Visscher zelf nog aangaf tijdens zijn inaugurale rede in 1991. De filosofische antropologie, een van de vakken die hij doceert, omschreef hij er als niet-abstract en niet-dogmatisch. ‘Zij is daarom geen leer of een doctrine, maar een verhalen, een uitleggen, een verhelderden, een duiden, een interpreteren, een zoeken zonder te geloven dat ooit het laatste woord is gezegd, zonder de dialoog en de kritiek op te heffen’.
‘Kritiek’, het woord is gevallen. De filosofie, zoals De Visscher die bedrijft, is in wezen kritisch van aard. Bij het ruimere publiek, het t.v.-kijkende publiek ook, bestaat daarover een misverstand. Als Vlaanderen al eens een van zijn filosofen mag ‘bewonderen’ op het scherm, is dat doorgaans omdat de filosoof in kwestie zijn mening mag verkopen over een of andere brandende kwestie. Filosofie wordt er synoniem voor het spuien van meningen. Dat is het andere gelaat van de filosofie die zich inlaat met het concrete. Het mag overduidelijk zijn dat wat De Visscher verstaat onder het concrete, van heel andere aard is. Zijn uitspraken zullen zelden het journaal halen. Ze klinken niet luid genoeg en lijken dus niet kritisch. Ik hoop dat uit het bovenstaande naar voren komt dat ze dat wel zijn. Het zorgzame denken, zoals De Visscher dat erop nahoudt, lijkt mij het krachtigste verweer tegen een maatschappelijke evolutie waar natuurverwoesting hand in hand gaat met onderdrukking van mensen of, misschien minder frappant, met de toenemende commercialisering van kunst. Die verwerpelijke fenomenen impliceren telkens een soortgelijk denken. Noem het instrumenteel, noem het technisch. Dat is waar het denken van de zorg zich tegen afzet. Dat is ook wat dit denken zo moeilijk maakt: het breekt met wat ook al een traditie geworden is, zoals in het begin van dit artikel is aangegeven.
In het laatste hierboven gebruikte citaat van De Visscher ging het over de onmogelijkheid de kritiek en de dialoog op te heffen. Over die kritiek hebben we het gehad; blijft de dialoog. Ik begon dit artikel met de verwijzing naar de lezingen die De Visscher in 1991 hield in het kader van de Leerstoel Theodore Verhaegen aan de Vrije Universiteit Brussel. Die leerstoel richt zich expliciet op het propageren van het vrije denken. En De Visscher heet katholiek te zijn. Dialoog dus. De Visscher heeft ongetwijfeld intellectuele bekommernissen
| |
| |
die ook door niet-religieus geïnspireerde individuen gedeeld kunnen worden. En ook hun kan het boeiende, het prikkelende van zijn denken niet ontgaan.
Maar de dialoog laat dus ook wel enige wederzijdse kritiek toe. Als een filosoof zich beroept op het geloof, en hij dat combineert met een voldoende dosis verdraagzaamheid, dan dient dat uiteraard gerespecteerd te worden. Maar als De Visscher het heeft over het denken als een zoeken en over het laatste woord dat nooit mag vallen, dan lijkt hij mij in zekere mate in tegenspraak te komen met zichzelf. Nagenoeg alle thema's die hij ter sprake brengt, worden behandeld vanuit dezelfde, religieuze invalshoek. Het zoeken houdt daar op, lijkt mij. Bovendien kan ook de funderende mythe gezien worden als datgene dat wèl een laatste woord uitspreekt. Het is die ultieme grond, dat laatste fundament waarop men steeds kan terugvallen.
Blijft ook de vraag of we dat unificerende, funderende verhaal wel nodig hebben. Bestaat de uitdaging voor de hedendaagse filosoof er niet veeleer in te leren omgaan met de radicale pluraliteit waarin we terechtgekomen zijn, en die zeker nog niet voldoende gerespecteerd wordt? Is dat ook geen aspect van de zorg voor de andere? De Visscher zal hier wellicht op antwoorden dat het pluralisme te zeer is omgeslagen in relativisme. Maar het hanteren van de term ‘relativisme’ betekent niets anders dan het aanvaarden van iets hogers, waartegenover men alles kan relativeren. Relativisme en absolutisme zijn keerzijden van een en dezelfde medaille. Ware pluraliteit denkt voorbij deze categorieën, lijkt me. Dat is misschien een andere manier van uitdagend denken, met zin voor dialoog natuurlijk.
| |
Publikaties van Jacques de Visscher:
De immorele mens. Een ethicologie van het kwaad, Ambo, Bilthoven, 1975. |
‘Zielekanker’, Symboliek in de filmkunst van Ingmar Bergman, Universa, Wetteren, 1976. |
Immanuel Kant. Over schoonheid (geannoteerde vertaling en inleiding tot Kants Analytik des Schönen), Boom, Meppel-Amsterdam, 1978. |
Kunst als spiegel voor de mens. Esthetisch ervaren, begrijpen en interpreteren, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1983. |
Het bestaan als valstrik. Kwaad en onschuld in de symbolische filmkunst van Roman Polanski, Universa, Wetteren, 1984. |
Franz Kafka of de ellende van de vrijgezel, Grammens, Brussel, 1984. |
Melodie en gemoed. De vruchtbare grenzen van de muziek, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1985. |
Over de school, Grammens, Brussel, 1987. |
Het geperverteerde verlangen. Ethiek en metafysiek in Shakespeare's Macbeth, Acco, Leuven, 1988. |
Het verhaal van de kunst. Een wijsgerige hermeneutiek van het kunstwerk, Boom, Meppel-Amsterdam, 1990. |
Over de levensloop. Een cultuurkritisch essay over de kinderjaren, de studietijd, de volwassenheid, de ouderdom, DNB/Pelckmans, 1990. |
Emmanuel Levinas. De werkelijkheid en haar schaduw (geannoteerde vertaling van, inleiding tot en een afsluitend essay bij Levinas’ La réalité et son omhre), Kok Agora, Kampen, 1990. |
Franz Kafka, de tragiek van het bestaan, DNB/Pelckmans, Kapellen en Kok Agora, Kampen, 1991. |
De zorg voor het Avondland, Kok Agora - DNB/Pelckmans, Kampen, 1991. |
Paul Ricoeur. Het kwaad (geannoteerde vertaling van, inleiding tot en afsluitend essay bij Ricoeurs Le mal), Kok Agora - DNB/Pelckmans, Kampen, 1992. |
Verder een vijftiental bijdragen in boeken en naslagwerken in binnen- en buitenland en tal van artikelen in tientallen tijdschriften. |
|
|