Ons Erfdeel. Jaargang 37
(1994)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| |
bezoekers die de Karelsbrug passeren, zal echter vermoeden dat slechts enkele minuten van hen vandaan in het majestueuze gebouw van de Filosofische Faculteit der Karelsuniversiteit misschien juist op dat moment één uit een hele reeks interessante colleges in of tenminste over het Nederlands aan de gang is. Maar laten we bij het begin beginnen. | |
De Praagse neerlandistiek
| |
Hoera, een Hollander
| |
[pagina 618]
| |
komd, ook door Přemysl Janota, een bekend foneticus, die zich direct op onze uitspraak stortte. Luisteren en herhalen, luisteren en herhalen. Klanken, lettergrepen, woorden. In het tweede jaar al lazen we bij mevrouw Krijtová de beginregels van ‘Vraye historie ende al waer / Maghic u tellen-Hoerter naer!’ en met meneer Janota waren we reeds tot de verschillen tussen zinloos en zinneloos en de genitieven goedsmoeds en insgelijks gevorderd. Grammaticale verschijnselen werden uitgelegd aan de hand van illustratieve zinnetjes in de trant van ‘Beter één grote muil dan twee 618 diploma's’, of door het beluisteren van musicalliedjes van Annie M.G. Schmidt, zodat het er altijd vrolijk toeging. Door de methode Janota-Krijtová werd binnen twee jaar de voorsprong van het ‘grote’ vak zo goed als ingehaald. Maar hoewel het ons na een jaar studie met succes in de oren geknoopt was, dat het ‘de gebeurtenis’ en ‘het vonnis’ is en we duidelijk ‘ik zag twee uilen heel hard huilen’ konden uitspreken of de oudst-behouden Nederlandse zin uit de 11de eeuw aanhalen, een Hollander in levenden lijve hadden we nog niet gezien. Zodra dus iemand van onze groep buiten op straat toevallig iets hoorde wat op Hollands leek, aarzelde hij geen ogenblik, en met de gedachte ‘hoera, een Hollander’ wierp hij zich op de niets vermoedende voorbijganger. Wellicht ook omdat het reizen naar Nederland in die tijd niet bepaald eenvoudig was, had alles wat Nederlands was een speciale bekoring voor ons: een boekje met Sinterklaasliedjes, speculaas uitgedeeld door Olga Krijtová, de boeken uit haar boekenkast, de ‘echte’ Nederlandse student of het gezamenlijk bekijken van een film in de nabijgelegen Nederlandse ambassade. Halverwege de jaren tachtig studeerden wij af. We waren inmiddels aardig vertrouwd met de Nederlandse taal en haar historische ontwikkeling, hadden ons zoveel mogelijk ingelezen in de Nederlandse literatuur, een deel van ons had een Nederlandse scriptie afgeleverd en sommigen konden dankzij Olga Krijtová's vertaalseminarium zelfs al met gedrukte vertalingen pronken. En zo begaven wij ons in allerlei richtingen. Het merendeel van de oud-studenten wijdt zich nu aan het Duits; slechts drie van onze groep gebruiken hun kennis van het Nederlands. Is het veel? Weinig? Na 1989 werden ook bij de talen grote veranderingen doorgevoerd. De studie Nederlands is nu meer dan één keer in de vijf jaar toegankelijk (op het ogenblik zijn er dertig studenten), en nu de grenzen open zijn, zijn ook langere studieverblijven in het buitenland geen uitzondering meer. Maar men kon ook een bekwaam neerlandist worden in de tijd dat De Waarheid de enige officieel toegestane krant was aan de faculteit en we voor een vakantiecursus in Nederland al een jaar van tevoren alle mogelijke en onmogelijke instanties moesten aflopen. En toen nog werd gejuicht bij het zien van iedere Hollander. | |
Přemysl Janota en de Nederlandse fonetiek in PraagProfessor dr. Přemysl Janota (o1926 in Praag) is de medeoprichter van de neerlandistiek aan de Karelsuniversiteit en hij begon hier als eerste met het doceren van Nederlands op universitair niveau. Přemysl Janota volgde in Praag de studies Engels en filosofie. Na de oorlog verbleef hij als hulp op Walcheren, waarna hij enige tijd in Holland doorbracht om hier behalve neerlandistiek ook fonetiek te studeren bij Louise Kaiser aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Na zijn terugkeer in 1948 nam hij het Nederlands in Praag over. Louise Kaiser droeg hem voor als haar opvolger, hoofd van het Fonetische Instituut, wat Přemysl Janota vanwege de onwil van de Tsjechoslowaakse overheid echter pas jaren later te horen kreeg. Sinds 1968, toen het Nederlands tot hoofdvak werd verheven, heeft de hele studie zich sterk uitgebreid en professor Janota doceert sindsdien alle linguïstische disciplines. Dank zij hem leren de studenten niet alleen de correcte uitspraak van het Nederlands en hedendaagse en historische grammatica, maar maken ook kennis o.a. met het Afrikaans, de verschillen tussen het Noord- en Zuidnederlands en de enorme verscheidenheid van Nederlandse dialecten. Het Nederlands vormt daarbij slechts één onderdeel van zijn werk; hij geeft namelijk ook colleges aan studenten Engels. In 1969 werd Plemysl Janota aangeboden om gastcolleges te geven aan de universiteit van Nijmegen. De situatie herhaalde zich, met als enig verschil dat de persoon in kwestie deze keer van de hele zaak op de hoogte was. De Tsjechoslowaakse overheid stond zijn uitreis | |
[pagina 619]
| |
niet toe en gebruikte als argument dat hij niet gemist kon worden. Aangezien hij geen lid van de partij was, kon hij in die jaren ook niet aan buitenlandse colloquia deelnemen. Přemysl Janota hield zich echter, net als Olga Krijtová, aan de lijfspreuk ‘men moet roeien met de riemen die men heeft’ en roeide flink. Van zijn hand verscheen een reeks publikaties over de fonetiek in het algemeen (b.v. Personal Characteristics of Speech, 1977), over de Nederlandse fonetiek, en belangwekkende artikelen over o.a. spraakvorming bij sprekers met een gehoorstoornis. Ook bracht hij leermiddelen uit, waaronder computerprogramma's voor het doceren van Nederlands. Deze foneticus, vice-president van de International Society of Phonetic Sciences, voorzitter van de fonetische sectie van het Tsjechisch taalkundig genootschap en lid van verscheidene internationale verenigingen mocht pas na 1989 de titel van professor ontvangen. Begonnen in 1948 en met een korte onderbreking actief tot op de dag van vandaag, verzorgt PFemysl Janota de universitaire studie Nederlandse taal in Praag. Hij kan namelijk echt niet gemist worden. | |
Olga Krijtová en de Nederlandse cultuur in TsjechiëNiemand heeft zich voor de verspreiding van de Nederlandse cultuur bij ons verdienstelijker gemaakt dan dr. Olga Krijtová (geboren Fuchsová, 1931 in het stadje Nymburk). Sinds het midden van de jaren vijftig, toen ze naast het Tsjechisch en Engels ook in het Nederlands afstudeerde, is heel haar leven als docente en vertaalster verbonden geweest met de Nederlandstalige literatuur. Haar eerste vertaling verscheen in 1956 en sindsdien zette Olga Krijtová ruim vijftig literaire werken uit het Nederlands in het Tsjechisch om, o.a. Van oude mensen de dingen die voorbijgaan en De boeken der kleine zielen van Louis Couperus en het werk van Willem Elsschot. Vooral dank zij haar zijn er ook auteurs in het Tsjechisch te vinden als Jan Wolkers,Olga Krijtová (o1931).
Remco Campert, Hugo Raes, Hugo Claus, Johan Daisne, Arthur van Schendel, Annie M.G. Schmidt en anderen. Ze vertaalde eveneens historische en biografische romans van auteurs als Theun de Vries en Johann Fabricius, die bij de Tsjechische lezer toen bijzonder populair waren. Haar vertalingen verschenen vaak in hoge oplagen (50.000-100.000), maar waren desondanks altijd onmiddellijk uitverkocht. Toen Olga Krijtová na het neerslaan van de Praagse Lente uit de communistische partij trad, waar ze evenals vele andere Tsjechische intellectuelen kort na de oorlog lid van was geworden, was het met haar universitaire carrière gedaan. Ze mocht geen wetenschappelijke werken publiceren of aan buitenlandse symposia deelnemen. Zelfs haar Fabricius-vertaling De grote geus moest onder de naam van een oudstudente verschijnen. Bij de roman Van oude mensen de dingen die voorbijgaan ontbreekt de naam van de vertaler volkomen. Maar ook verder stootte Olga Krijtová op de meest uiteenlopende hindernissen, bijvoorbeeld wanneer een Nederlandse schrijver niet in een communistisch land wenste te verschijnen (b.v. Peskens, in het begin S. Carmiggelt). Over de verschillende aspecten van het vertalen in het Tsjechisch kan de Nederlandse en Vlaamse lezer ook het een en ander te weten komen via haar essay De stem van de lage landen, elders vernomen (1991, IVN-prijs). Onlangs voltooide ze haar op het ogenblik laatste vertaling - Hersenschimmen van J. Bernlef. | |
[pagina 620]
| |
In de jaren zeventig en tachtig schreef Olga Krijtová voor haar studenten een groot aantal syllabi over verschillende periodes uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur, waarin o.a. veel poëzie in vertaling te vinden is. Later nam zij dit op in haar ‘Schets van de Nederlandse literatuur’ (Průvodce dějinami nizozemské literatury, 1990) bestemd voor een breder publiek dat op deze manier met de poëzie van o.a. Van Maerlant, J. van den Vondel, C. Huygens, H. Gorter. J. Slauerhoff, G. Achterberg, Lucebert en anderen kennis kan maken. Regelmatig publiceert ze artikelen over de Nederlandse en Vlaamse letterkunde. In de jaren negentig trad zij ook drie keer naar voren als schrijfster van belletrie. Al in 1969 kreeg Olga Krijtová voor haar werk als vertaalster van Nederlandse literatuur de Martinus-Nijhoffprijs, in de tijd dus dat haar voortreffelijke vertalingen van Couperus en Elsschot nog niet bestonden. Ze is lid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde en van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Daarnaast is ze ook nog moeder van drie zonen en grootmoeder van zes kleinkinderen. ‘Hoe hebt U dit alles klaar kunnen spelen?’ vroeg ik mijn docente eens, toen ik haar zoals gewoonlijk op de gang raadpleegde omdat het minuscule kamertje van noordistiek en neerlandistiek weer voor een college bezet was. Ten antwoord haalde Olga Krijtová licht geamuseerd de woorden van Constantijn Huygens aan: ‘Had ik meer tijd gehad, ik had veel min bedreven’. Jitka Růžičková-Hronová |
|