kosten moeten dus onvermijdelijk mee de hoogte ingaan.
De voorstanders van meertaligheid weerleggen deze budgettaire bezwaren. Reeds in het Rapport Nyborg werd gesteld dat de vertaalkosten wel degelijk een zware last vormen binnen de huishoudelijke begroting, maar toch slechts 2% van de totale begroting van de Europese Unie uitmaken. Daarbij komt nog dat niemand concrete cijfers kan geven wat betreft de besparing die een beperking van het aantal werktalen zou opleveren.
Als het aantal werktalen nu teruggeschroefd wordt naar b.v. drie, dan zou dit inderdaad voordelig uitvallen voor het budget. Een grotere efficiëntie wordt hiermee echter bepaald niet bereikt; daartoe zou men resoluut naar één werktaal moeten overschakelen.
De meertaligheid valt ook te verdedigen op juridische grond. De in de Europese Unie genomen besluiten zijn immers rechtstreeks bindend voor elke burger van elke lidstaat. Ze moeten dus ook direct begrijpelijk zijn voor alle inwoners van de Unie. Verder zijn er nog culturele en politieke bezwaren tegen een beperking van het aantal werktalen. Meertaligheid is de uitdrukking van en waarborg voor de rijke culturele pluriformiteit waar het Europese cultuurbeleid zo graag mee uitpakt. Daarnaast is het op het politieke forum van de Unie een garantie voor een gelijke onderhandelingspositie van alle beleidsmakers.
De overheden in België en Nederland onderschrijven formeel Verordening nr. 1, die de gelijkwaardigheid van de positie van het Nederlands aan die van de andere officiële talen wettelijk vastlegt. Zij stellen ook dat hieraan niet getornd kan worden. Toch wijst de praktijk uit dat er binnen de Europese Unie een uithollingsproces aan de gang is: het Nederlands wordt, zoals alle andere kleine officiële talen, wel degelijk bedreigd. De achterstelling van het Nederlands, die voortvloeit uit een pragmatische voorkeursbehandeling van de grote talen, tast niet enkel het gebruik van de taal binnen de Europese politieke discussie aan, zij is ook nadelig voor de internationale status en uitstraling van de taal. Men kan zelfs stellen dat een doorgevoerde beperking van de meertaligheid binnen de instellingen van de Europese Unie op de lange duur kan leiden tot een anti-Europese reactie bij de inwoners van de Unie.
In Nederland en Vlaanderen wordt van verschillende kanten gepleit voor een sensibilisering van alle betrokken partijen: om een afbouw van het Nederlands te vermijden moeten deze partijen zich principieel opstellen en een strikte naleving van Verordening nr. 1 verzekeren. Zo dreigde in november 1993 de Belgische minister van Landsverdediging, Leo Delcroix, ermee de bijdrage voor het nieuwe Eurolegercorps niet te leveren. Hij eiste dat het Nederlands, naast Frans en Engels, als officiële taal binnen het corps werd erkend. Uiteindelijk werd aan deze eis gehoor gegeven.
Nederland en Vlaanderen hebben ook, via de Taalunie een ‘Beleidskader voor de jaren negentig’ uitgestippeld. Hierin wordt o.a. gestreefd naar de uitbouw van een groot aantal klassieke en elektronische hulpmiddelen (lexicografische werken, een Algemene Databank van de Nederlandse taal enz.) die moeten bijdragen aan de versterking van de positie van het Nederlands in het internationale taalverkeer.
In december 1993 bleek nogmaals dat de talenkwestie een heet hangijzer is binnen de Europese Unie. Aanleiding was de oprichting van het Merkenbureau in het Spaanse Alicante, waarvoor vijf officiële talen (Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans) werden gekozen. Vanuit Nederlandse hoek kwam hierop fel protest, zodat de ministers van Buitenlandse Zaken uiteindelijk een compromis over het talenregime bij het Merkenbureau uitwerkten: Nederlandse of Vlaamse bedrijven mogen hun aanvragen in het Nederlands bij het Bureau indienen, maar deze aanvraag moet vergezeld zijn van een vertaling in een van de vijf officiële talen. Voorts bevestigden de regeringsleiders op de Europese topconferentie in Brussel ook het beginsel dat in de Unie alle talen gelijkwaardige officiële talen zijn. Zoals de Volkskrant in een kop vermeldde, was de status van het Nederlands als taal binnen de Europese Unie ‘voorlopig gered’.
Filip Matthijs