Croiset - die met deze produktie afscheid neemt als artistiek leider van het Nationale Toneel - wordt het zo mogelijk nog statischer.
Croiset heeft zijn Perzen in een gestileerde leeuwenkuil geplaatst: ze kunnen geen kant op. Eerst zijn er vier witte muren met daarop (waarschijnlijk) de integrale tekst van het stuk, dan zit er langs alle vier de wanden het publiek, dan is er een balustrade, en ten slotte is er dus die leeuwenkuil. De actie is in feite beperkt tot een paar vormeffecten, terwijl het drama verborgen zit in tekstzegging en gezamenlijke koorzang en koorzoem.
De toeschouwer vindt het drama daar echter nauwelijks terug: ondanks de ogenschijnlijk radicale aanpak, ziet alles er erg klassiek uit, en in dit geval is ‘klassiek’ geen positieve kwalificatie. De acteurs bewegen amper, spreken hun tekst met grote nauwkeurigheid en omzichtigheid, maar zonder enig resultaat. Kortom, die kuil, de effecten en de tekens aan de wand doen bedacht en geforceerd aan; van de tekst zelf worden het gebrek aan handeling en de overvloed aan woorden geaccentueerd; en het wordt na anderhalf uur voorstelling niet duidelijk waarom De Perzen klassiek is.
De Oom Wanja van Art en Pro was zonder meer een voorstelling om reikhalzend naar uit te zien: Strijards' enscenering van De Kersentuin van enkele jaren geleden, en van andere ‘klassiekers’ uit de toneeltraditie wekten hoge verwachtingen. Regisseur en acteurs bleken indertijd over een mysterieuze affiniteit met het tekstmateriaal te beschikken, een affiniteit die bij het publiek vaak een grandioos schokeffect teweegbracht: zó moesten die oude teksten dus gespeeld worden.
Met typisch ‘Haagse’ acteurs als Gijs Scholten van Aschat, Rudolf Lucieer en Jacqueline Blom in de hoofdrollen lijkt Strijards nu al meteen voor een andere richting te hebben gekozen. De ironische afstand heeft plaatsgemaakt voor een ingeleefde, overrompelende manier van spelen, die echter op een vreemde manier in de knoop lijkt te raken met de speltraditie die bij Art en Pro in de jaren diep is ingeworteld, en die dus niet werkt. Marginale vormvondsten en aanstellerige maniertjes moeten de artistieke mislukking camoufleren. Het resultaat is, dat het publiek niet een nieuw perspectief krijgt aangeboden op de geestelijke ontwrichting van de personages in Wanja's landhuis - en de verwachting leek gerechtvaardigd dat Strijards tot zoiets in staat was geweest -, maar een voorstelling die al vergeten is voordat men de zaal goed en wel verlaten heeft.
Toneelgroep Stella uit Den Haag laat zien dat zindering en ontroering in het theater nog wel degelijk mogelijk zijn. Hun Kot, een bewerking van Claus' Suiker, is niet minder dan de andere stukken klassiek, en de enscenering van Stella is in geen enkel opzicht vernieuwend, experimenteel of revolutionair. Maar evenmin is die gemaakt of aanstellerig, integendeel: het zijn de inzet van de acteurs en de gedrevenheid van de voorstelling die van Kot een bijzondere theaterervaring maken.
Suiker leent zich daartoe, en dat verklaart misschien waarom Claus in de jaren vijftig kon uitgroeien tot een van de weinige succesvolle toneelschrijvers van eigen bodem. In Kot komen een aantal elementen naar voren die toneel zo boeiend kunnen maken. De gesloten ruimte beperkt de mogelijkheden van het bestaan: het meisje Malou probeert de barak van de Vlaamse seizoenarbeiders te ontvluchten, maar moet erkennen dat ze daar thuis hoort. De medemens is een vijand die de toch al beperkte ruimte tot een hel maakt: Max en Kilo zijn vrienden tot het Max beter uitkomt om Kilo's dromen te dwarsbomen, en samen terroriseren Max en Kilo de broers Minne. Medemenselijkheid is alleen op beperkte schaal mogelijk: Malou en Kilo menen slechts voor een paar dagen dat hun verhoudingzuiver en echt kan zijn. Hartstocht en emotie worden afgestraft, sluwheid en berekening beloond: Malou houdt van Max, maar Max gebruikt haar om geld te verdienen. We herkennen in de ruimte Pin ter, in het wachten Beckett, in ‘de anderen als hel’ Sartre, en in de gefnuikte droom Claus zelf.
Stella's toneelbeeld is in tegenstelling tot bijvoorbeeld dat van het Nationale Toneel sober; slechts het hoognodige wordt gebruikt, en dus gaat alle aandacht uit naar het spel. Daar vliegen de spetters dan ook - soms haast letterlijk - van af, met als grote animator Jack Wouterse als Kilo. De Max van Roef Ragas zweemt iets te veel naar een type. Het komische duo Jongste en Oudste Minne (Wouter van Lierde en Herman van de Wijdeven) zorgt echter voor een goede tragi-komische noot. Luutgard Willems als Malou is tegelijkertijd heerlijk ordinair, grof, en kwetsbaar terwijl ze hunkert naar warmte en genegenheid. De algehele interactie is zeer meeslepend.