Moderne kunst in België. 1900-1945
Onder redactie van Robert Hoozee, conservator van het Museum voor Schone Kunsten in Gent, verscheen bij het Mercatorfonds in Antwerpen het boek Moderne Kunst in België. 1900-1945. Het is zonder twijfel een uitstekend overzicht van haast een halve eeuw evoluties, verschuivingen, assimilaties van stijlen, richtingen en bewegingen binnen het Belgische kunstleven. Uitstekend omdat het voor de eerste keer, naar ons weten, op een relatief objectieve en systematische wijze alle elementen bespreekt en analyseert die tot nu toe her en der verspreid in tijdschriftartikelen, overzichten en boeken te vinden waren. Uitstekend ook vanwege de wetenschappelijke kunsthistorische benadering wars van sentimentaliteit en vooringenomenheid, waarbij integendeel de gedocumenteerde feiten en het tijdsmateriaal fundamenteel zijn. De verscheidene periodes die in het boek door diverse auteurs worden beschreven met een grote kennis van zaken werden vroeger al wel in menig afzonderlijke publikatie behandeld, maar in dit boek staan ze als het ware parallel naast elkaar, waardoor men bijvoorbeeld één kunstenaar, binnen zijn evolutie, terugvindt in meerdere stromingen verspreid over verschillende decennia. Een ander belangrijk gegeven is dat hier voor een benadering werd gekozen die de Belgische avantgarde stromingen plaatst in een bredere, Europese context. Zo'n benadering is noodzakelijk om eindelijk af te komen van een regionalistische optiek die, vooral het expressionisme, deed voorkomen als een soort ‘heimatkunst’. Kortom, dit is een publikatie waarbij geopteerd werd voor een duidelijk intellectuele visie en niet voor een geromantiseerde situatietekening.
Historisch start dit overzicht met de periode voor de Eerste Wereldoorlog en eindigt in de jaren veertig. Na de leidende rol die België gespeeld had aan het einde van de 19de eeuw binnen de Europese avant-garde - denk alleen maar aan het symbolisme - ontstond er aan het begin van deze eeuw een vacuüm. Nieuwe stromingen die elders oprukten, waren in België bij enkelen wel bekend, maar de algemene trend bleef toch het impressionisme. Alleen het fauvisme vond een zekere weerklank in Brabant rond de figuur van Rik Wouters. Hier en daar werd wel naar alternatieven gezocht, maar hetgebeurde aarzelend.
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog en in de daarop volgende jaren ontstond de parallelle ontwikkeling zowel van het expressionisme als van de avant-garde geconcretiseerd in vormen van kubisme, futurisme, dadaïsme en abstractie. Beide stromingen hadden hun adepten en werden verdedigd door kunstcritici, tijdschriften en galeries, hoofdzakelijk in Brussel.
Allerlei redenen hebben ertoe geleid dat het expressionisme uiteindelijk een langer leven beschoren was dan de avant-garde en ook een diepere invloed uitoefende op de jongere generaties. Die invloed zou zich trouwens laten gelden tot kort na de Tweede Wereldoorlog. Zowel de ene als de andere richting was een Belgisch antwoord op het Europees modernisme, dat rond 1920 niet meer beperkt bleef tot revolutionaire kernen maar uitgroeide tot een complexe internationale stijl met alle mogelijke schakeringen, gaande van dogmatische avant-garde tot esthetisch compromis. De stijlcategorieën werden in de jaren twintig ook in België doorkruist door het neo-realisme, dat vooral in Wallonië werd beoefend en in Vlaanderen werd vertegenwoordigd door Gustave van de Woestijne. Vanaf het einde van de jaren twintig was het surrealisme de belangrijkste progressieve stroming met impact op plastisch, literair, filosofisch en politiek gebied. In België werd door een aantal kunstenaars op deze in Frankrijk ontstane beweging ingehaakt, zij het niet altijd in volledige overeenstemming met André Breton, de vader van het surrealisme.