Stefan Hertmans (o1951).
zo imiteert hij Flaubert: hij schrijft zijn eigen
Encyclopédie des idéés reçues, een lijst met ‘abstracte begrippen’ en vreemde toelichtingen waar de verteller, die ook hierin zijn oom wil volgen, niets van begrijpt. Een nonsensencyclopedie noemt hij het, zijn oom zakt diep in zijn achting. Zelf heeft hij zijn poëtica dan al onthuld: hij wil de dingen vertellen zoals ze hem zijn overkomen maar tegelijk wil hij ze ‘vervalsen, versterken met verzinsels van allerlei aard, opdat niemand zou weten waar de dingen stonden die me echt pijn hadden gedaan.’ Hij, de ‘komediant’ en het ‘aanstellerke’ volgens zijn moeder, wil de dingen tegelijk vertellen en verzwijgen (in een van de gedichten uit
Muziek voor de overtocht staat deze variant: ‘een liefde die beschreven en begraven werd door één en hetzelfde woord’), en daar is de lezer van dit boek dan al heel wat bewonderenswaardige staaltjes van tegengekomen.
Naar Merelbeke is de eerste roman van Stefan Hertmans. Eerder schreef hij twee verhalenbundels, vier of vijf gedichtenbundels en essays; incidenteel is hij actief als criticus. De roman bevat nogal wat echo's van eerder werk, maar is in vergelijking met het proza in Gestolde wolken en De grenzen van woestijnen toegankelijker. Of het werkelijk om een roman gaat, is betwistbaar, het boek heeft niet één of meer verhaallijnen die van begin tot einde worden afgewikkeld, het ontleent zijn stuwkracht en dynamiek ook niet aan een probleem- of crisissituatie. Hertmans zet telkens opnieuw aan, de delen zijn eerder afgeronde verhalen dan hoofdstukken, zij het dat een handvol personages en talloze elementen telkens opnieuw opduiken om hun rol te spelen, verrassend, bizar en moeiteloos ontstegen aan de drukkende logica van de alledaagse realiteit of de daarop geënte wetten van de realistische roman, zodat de genreaanduiding er al gauw niet meer toe doet: als lezer raak je verzeild in een droomlabyrint, een ruimte waarin allereerst poëtische en muzikale wetten gelden en waar een haast onbeperkte associatievrijheid heerst.
Voor woorden als labyrint en nomade ben ik de laatste tijd nogal allergisch geworden. Ze worden in allerlei knarsend hoogdravende theorieën zo opzichtig en met een religieus aandoende zelfverzekerdheid gebruikt dat ze het tegendeel lijken uit te drukken van de raadselachtigheid, de ondoorgrondelijkheid, de vluchtigheid en de onopvallendheid waar ze oorspronkelijk voor stonden. Stefan Hertmans is ook niet wars van dat idioom, maar hij is één van de weinigen van wie ik dat zonder moeite kan verdragen. Bij hem zijn die woorden niet aangedikt tot grote, alles verklarende begrippen, hij gebruikt ze achteloos, zoals alles wat hij schrijft op een aangename manier in het voorbijgaan en zonder zorg om het effect lijkt te zijn geschreven, misschien moet ik zeggen: hij gebruikt ze in bedrijf. ‘Het berkezaadje is een nomade’, lees ik in een prachtig stuk getiteld ‘De Wereldkaart’, en dat is allesbehalve grootspraak: uit het berkezaadje met zijn doorschijnende vleugeltjes schept Hermans een complete wereld, een die alle continenten, ook de nodige niet bestaande, omvat. En niet alleen hier: op menige plek in het boek dwarrelen de berkezaadjes door waarnemingen en dromen, eenmaal bij voorbeeld sterk vergroot, als de vleugels van de ‘schone dochters van Doresta’, elders (in het imponerende verhaal over de dood van zijn grootmoeder) zweven en propelleren ze in de tuin van zijn vader, ‘als kleine vleugeltjes bij duizenden, een eindeloze kopie van het paradijs.’
Op de achterflap van Naar Merelbeke wordt gewag gemaakt van een ironische bekentenis, het boek wordt een pastiche genoemd op één van de opvallendste thema's van de Vlaamse