Het gevolg van zo'n beredeneerde werkwijze is een nadrukkelijk theatrale en cerebrale inkleding van heel wat verzen. De verbeelding zelf vormt trouwens een bijzonder belangrijk leidmotief. In het geciteerde vers ‘Drie mannen en de zee’ is enerzijds sprake van een ‘kennen’ (laat kennen, honger naar kennis, herkennen, bekend), anderzijds van een ‘zich voorstellen’ (ben ik te zien, stelt iemand zich voor, bedenken). Die markante twijfel aan de ultieme kenbaarheid van de dingen manifesteert zich in vrijwel elk gedicht, en slaat frequent om in een bezinning op de voorstelbaarheid van de werkelijkheid, de manier waarop een subject - en dan nog een postmodern, versplinterd subject! - omgaat met zijn verbeelding, zijn blik en zijn interpretaties. In dergelijke actieve gedachtenspinsels ziet Van Bastelaere blijkbaar het heil van de eigentijdse poëzie. ‘Omdat er afwezigheid / is is // er poëzie’, heet het in het wondermooie ‘Pappies kleine meid’ (15), en het gedicht besluit alweer met de meervoudigheid van interpretaties:
door sommigen wordt deze situatie herkend
als een klassiek geval van melancholie,
door andere als een flits van wanorde die de wereld
Tegenover de subjectief-psychologiserende duiding (als melancholie) wordt hier de creatieve illuminatie geplaatst, die tegelijk orde en wanorde installeert.
Elders wordt dan weer vooral de tegenstrijdigheid van dergelijke verbeeldingen beklemtoond, of de noodgedwongen fictiviteit en fictionaliteit ervan. Dan kan men bijvoorbeeld lezen: ‘dan rijd je zelf weg in het idee dat je hebt / van een Thunderbird in de hitte’ (33), en ook: ‘Aan iedere man het vergeten dat hem past, / zodat hij met koffie die zich een weg zoekt door / zijn lichaam op een purperen sofa / nooit een man is die koffie drinkt op een purperen bank.’ (21) Of in het fraaie gedicht ‘Na de voorstelling’ (38):
van een korte veruitwendiging van de droom,
dat het zijn eigen voorstelling wordt,
zodat het nooit heeft bestaan.
Die complexe thematiek - en dan vooral het daadwerkelijk in de praktijk brengen ervan - zal zelfs de meest geïnteresseerde lezer vermoedelijk desoriënteren. Van Bastelaere laat trouwens geen gelegenheid onverlet om die onoplosbare dubbelzinnigheden extra te onderstrepen, via een ingenieus spel van enjambementen, voegwoorden en metaforen, en gesofistikeerde intertekstuele allusies. Tegelijk wordt echter een ingewikkeld web van motieven tot stand gebracht - het meisje, het bloemencorso, het (licht)blauw, het zwembad, de bal... - waardoor niettemin een soort van onvermoede diepere samenhang in Diep in Amerika wordt gesuggereerd. Omgekeerd wordt evenwel weer de formele en logische consistentie systematisch ontregeld en betwijfeld; de dichter aarzelt zelfs tussen lyrische en meer epische poëzie, tussen poëzie en prozafragmenten of prozagedichten. Daarnaast is er nog het frequent aan elkaar rijgen van woordgroepen tot samengestelde zinnen die nauwelijks te overzien zijn en ingewikkelde gedachtenbouwsels, waarbij het gebruik van woordelijke herhalingen nog voor extra complicaties zorgt. En tenslotte zijn er de haast macaber aandoende abstracta, die in deze gedichten niet functioneren als transparante concepten, maar integendeel hinderpalen vormen voor iedere poging tot begrijpend (reducerend) lezen. Hoe vaak moet de lezer niet een prozafragment als het volgende gedeelte uit ‘Een hoogblauwe deur’ (26) herlezen, voor hij tot de conclusie komt dat de met extreme zorg gepolijste mededeling hem misschien (n)iets zegt:
Soms gaat men zo op in verinzichzelviging dat, voor de toevallige blik vanuit een vaporetto of zoals die zich in ijsregen aan rode kornoelje hecht, men vermindert van bestaan als in een race om de pool, terwijl dat nog wordt benadrukt door het onhandelbaar blauw van een deur die als een gemoedsgesteldheid de verhouding regelt in een huis dat men niet komt te verlaten.
Het zal duidelijk zijn: het probleem van de afzonderlijke woordbetekenissen (met neologismen en abstracta), het tot stand komen van ruimere tekstbetekenissen, en uiteindelijk de realisatie van communicatie wordt in deze gedichten tot nauwelijks eerder geziene proporties uitvergroot.
Loont het uiteindelijk nog wel allemaal de moeite? Wie van poëzie herkenbaarheid en inleving verwacht, zal aan Diep in Amerika geen enkele boodschap hebben. Wie echter gefascineerd wordt door de paradoxen en de onbeslis-