| |
| |
| |
Het einde van de natie-staat?
De internationale economie en de (relatieve) machteloosheid van de politiek
Marc Hooghe
werd geboren in Vichte in 1964. Studeerde hedendaagse geschiedenis aan de Universiteit van Gent en menselijke ecologie aan de V.U. Brussel. Is radio-journalist bij de BRTN. Publiceerde o.a. ‘En elke zondag kip’ (1993) en artikelen over internationaal milieubeleid (‘Res Publica’, 1992); nieuwe sociale bewegingen (‘Tijdschrift voor sociologie’, 1993) en de Vlaamse vrouwenbeweging (‘Sociologische Gids’, 1994).
Adres:
BRTN, Reyerslaan 52, Kamer 3L27, B-1043 Brussel
Politici fungeren tegenwoordig vaak als kop van Jut. Als het in Frankrijk slecht gaat, is dat de schuld van premier Balladur, in België zal het wel aan de traditionele partijen liggen en in Nederland lag de schuld bij het duo Lubbers-Kok. Bij alle verkiezingsuitslagen van de afgelopen jaren is er één constante: de regeringspartijen verliezen. In Frankrijk viel de Parti Socialiste terug tot onder de twintig procent; in Nederland verloren CDA en PvdA samen 82 kamerzetels, en in België ligt de verkiezingsuitslag van 24 november 1991 nog voldoende vers in het geheugen. Zelfs in Japan moesten de liberaal-democraten, na meer dan veertig jaar aan de macht te zijn geweest, in het stof bijten. In die landen waar de regering er wel nog in slaagt de verkiezingen te overleven, heeft dat eerder te maken met een nog grotere afkeer van de oppositiepartijen, dan met groot enthousiasme voor het regeringsbeleid.
| |
Minus habens?
In de publieke opinie en in de media heeft men altijd de neiging deze onvrede psychologisch te verklaren: het is de psychologie van John Major en Helmut Kohl die niet deugt - een goed leider zou de zaken wel eventjes in orde brengen. Het Amerikaanse weekblad Time bracht onlangs zelfs een titelverhaal: What happened to leadership? De teneur van dergelijke verhalen is dat de huidige generatie politici maar uit kneusjes bestaat. Leiders van het gehalte van Kennedy, Churchill, De Gaulle zouden de zaak wel eens even schoonvegen. Wel, ik geloof daar niets van. Ik wil hier geen uitspraak doen over het politieke beleid van de huidige politici, maar ik geloof niet dat ze achterlijk zijn. Margaret Thatcher is even intelligent als Charles de Gaulle, de hersenen van Helmut Kohl zijn wel degelijk in orde, en als er iemand presidentiële allure heeft, is het wel François Mitterrand.
| |
| |
De oorzaken van de huidige malaise liggen, met andere woorden, niet op het persoonlijke maar op het structurele vlak. Verscheidene auteurs hebben hier al op gewezen, en zij hebben het dan over de complexiteit van onze hedendaagse samenleving, het vervagen van de ideologieën en dergelijke. Maar één factor werd tot nu toe altijd vergeten, terwijl het hier om een zeer belangrijk element gaat: de natiestaat zoals we die nu kennen, is niet langer geschikt als beleidsniveau. Dat maakt dat de politici een machteloze klasse zijn geworden: zij hebben geen enkele invloed meer op de belangrijke veranderingen van onze tijd. Dat geldt in het bijzonder voor economische veranderingen. Juist op dit vlak koestert de publieke opinie de grootste verwachtingen van de politiek. Om het met een verkiezingsslogan van Bill Clinton te zeggen: It's the economy, stupid. Die economische machteloosheid van de politiek verklaart voor een flink deel waarom de politici veel van hun gezag verloren hebben in de publieke opinie. Enkele jaren geleden werd in Nederland een campagne gevoerd om de mensen naar de stembus te krijgen. De centrale leuze was: ‘Of je nu door de hond of door de kat gebeten wordt, het maakt verschil uit’. Maar als je in een situatie terecht komt waarbij noch de hond, noch de kat echt kunnen bijten, waarom zou je dan nog de moeite nemen om op één van hen te stemmen?
| |
De natie-staat
Debatten over nationalisme en autonomie verlopen meestal in een emotionele sfeer en zijn daarom vaak explosief. Mensen voelen zich Vlaming, Nederlander, Siciliaan of wat dan ook. Als men aan die identiteit komt, voelen ze zich in hun bestaan bedreigd en reageren ze bijzonder agressief. Waartoe dit allemaal kan leiden, zien we - helaas - in het voormalige Joegoslavië.
Wanneer je deze kwestie echter vanuit historisch perspectief bekijkt, valt op hoe sterk dat soort nationale identiteiten zich kan ontwikkelen. Zo hoor je mensen uit Antwerpen wel eens met grote stelligheid verkondigen dat ze Vlaming zijn en daar trots op zijn. Nog maar twee eeuwen geleden zou geen enkele Antwerpenaar het in zijn hoofd gehaald hebben om zich Vlaming te noemen. Vlamingen, dat waren de mensen van over het water. Een Antwerpenaar was een Brabander: zijn of haar stad maakte immers al eeuwen deel uit van het Hertogdom Brabant.
Wanneer je nog verder teruggaat in de tijd zie je dat zelfs een Gentenaar zich geen Vlaming noemde maar een Gentenaar. Als poorter van de Stad Gent behoorde zij/hij immers tot een heel andere categorie mensen dan de Vlamingen die op het omringende platteland woonden.
Dus hoe zeer mensen ook hechten aan hun nationale identiteit, we mogen niet vergeten dat het hier min of meer om een historische toevalligheid gaat: om een veelheid van redenen ontwikkelt er zich een bepaald beleidsniveau
| |
| |
en in verband daarmee ontwikkelen de inwoners een bepaalde nationale identiteit. Dit proces wordt door de machthebbers zoveel als mogelijk is bevorderd, omdat het hun machtspositie versterkt.
De meeste mensen denken niet in dergelijke historische termen over deze zaken omdat de nationale identiteiten in Europa nu toch al enkele eeuwen bevroren zijn. Er wordt een beetje gesold met Elzas en Lotharingen maar in grote lijnen is de Europese landkaart niet zo veel gewijzigd: je hebt de grote blokken van Spanjaarden, Fransen, Engelsen, Duitsers en Italianen, met nog wat klein grut daartussenin. Elk van die blokken vormt, wat historici noemen een natie-staat: je hebt een bepaalde natie die zich inwoner noemt van een bepaald land, en alle leden van dat volk wonen ook in dat land. Er is met andere woorden, een één-op-één relatie tussen volk en land: alle Fransen wonen in Frankrijk en (bijna) iedereen die in Frankrijk woont is Fransman of Française.
We zijn zo gewend geraakt aan deze structuur, dat we ons moeilijk kunnen indenken dat het ooit anders is geweest. Als je nu zou voorstellen van Vlaanderen en Spanje één land te maken, zou je enorme bezwaren krijgen: die twee volken spreken niet dezelfde taal, er is een psychologisch verschil, enzovoort. Maar vroeger regelde men dat veel eenvoudiger. In 1496 trouwt Filips de Schone met Johanna van Aragon, en, na heel wat sterfgevallen, huwelijken en intriges, is het resultaat dat de Nederlanden en Spanje voor een poos aan elkaar vastgeklonken zitten. De mening van de burgers werd in die tijd nog niet gevraagd. Er werd van hen ook geen enkele betrokkenheid gevraagd bij 's lands bestuur: zolang ze de belastingen maar betaalden, was het al dik in orde.
De natie-staat, zoals we die nu kennen, is in historische termen dus een recent fenomeen. Ondanks het feit dat we al enkele eeuwen met die natie-staat zitten, is er geen enkele reden om te geloven dat de ontwikkeling nu voltooid zou zijn en dat we de definitieve staatsvorm gevonden zouden hebben. De ontwikkeling kan zich gewoon doorzetten, en het kan best zijn dat over honderd of tweehonderd jaar de kinderen op school zullen leren dat er in de twintigste eeuw zoiets bestond als ‘België’, of ‘Italië’, net zoals onze kinderen nu vol verbazing verhalen over het Graafschap Vlaanderen of het Prinsbisdom Luik aanhoren.
| |
Schaalvergroting
Is er nu een einde gekomen aan dit proces van schaalvergroting en houden we in West-Europa voor altijd de grenzen die we nu hebben? Voor een antwoord op die vraag moeten we kijken naar de motor van dit proces en dat is zonder enige twijfel de ontwikkeling van techniek en economie, zoals de Franse historicus Fernand Braudel knap aantoont. Techniek en economie bepalen welke oppervlakte een politiek gezag kan bestrijken.
| |
| |
Om maar terug te keren naar de middeleeuwen: de economie was vooral een lokale aangelegenheid, waarbij elk dorp bijna autarktisch was. Geleidelijk aan komt de lange-afstandshandel op gang maar dan nog moeten we ons daar niet te veel illusies over maken. Gent was in die tijd, na Parijs, de belangrijkste stad ten noorden van de Alpen. Tijdens de veertiende eeuw kwam de stad zelfs in opstand tegen de Franse machthebbers, om zo de textielhandel met Engeland veilig te stellen. Die handel met Engeland liep grotendeels over het Lieve-kanaal, toentertijd de enige verbinding van Gent met de zee. Dat kanaal ligt er nog altijd, maar tegenwoordig zouden we het eerder een uit de kluiten gewassen sloot noemen. De Lieve verzinkt gewoon in het niet bij het wat verderop gelegen, moderne zeekanaal Gent-Terneuzen. Daaruit blijkt dat de omvang van de internationale handel in die tijd veel geringer was dan nu.
Door technologische vernieuwing en allerlei ontdekkingen is het economische leven zich op een steeds grotere schaal gaan afspelen. Enorme hoeveelheden goederen worden over de hele wereldbol verscheept. Men noemt dit vaak de ‘mondialisering’ van de economie maar zoals de Italiaanse socioloog Riccardo Petrella terecht opmerkt, is die term eigenlijk niet juist. Grote delen van de wereld blijven buiten die economische groei. Het grootste deel van Afrika, het Aziatische binnenland en flinke stukken van Latijns-Amerika hebben part noch deel aan die zogenaamde mondialisering van de economie. In werkelijkheid heb je drie eilandjes van weelde, in een zee van armoede. Aan de ene kant heb je de Verenigde Staten en Canada en aan de andere kant West-Europa. De afgelopen decennia is daar nog een derde eiland bijgekomen: de as Japan-Hongkong-Singapore en het gebied daaromheen. Het zijn die drie eilandjes die het economische wel en wee van deze wereld bepalen. De zee van armoede, die hen omringt, wordt alleen maar gebruikt als leverancier van goedkope grondstoffen en goedkope arbeid.
De economie is, met andere woorden, het niveau van de natie-staat overstegen. Je hebt nu één wereld-economisch systeem, met centra in New York, Tokyo en Frankfort. De rest van de wereld is een economische periferie geworden.
Ook op technologisch vlak hebben we eenzelfde ontwikkeling gekend. De tijd dat een koerier nog een volle week nodig had om de afstand Venetië-Londen te overbruggen, ligt al enkele eeuwen achter ons. We hebben nu de afstand overwonnen: via de communicatiemedia kun je op ieder ogenblik, met iedereen op deze wereld praten. Toestanden waarbij het weken duurde voordat men ook in de kleinste uithoeken van Frankrijk wist dat er een Franse revolutie was geweest, zijn onmogelijk geworden. Het global village, dat McLuhan in de jaren zestig voorspelde, lijkt daarmee werkelijkheid te zijn geworden.
| |
| |
Althans, dat village bestaat in werkelijkheid uit drie wijken, de rest van de wereld doet niet mee aan het spel. Ook hier geldt dus dezelfde beperking: de mondialisering beperkt zich tot de drie rijke eilandjes. Over de mensen in Afrika weten we even weinig als de Antwerpenaren, die zich tijdens de Wereldtentoonstelling van 1894 kwamen vergapen aan enkele tentoongestelde zwarten. De grote internationale persagentschappen hebben hoogstens correspondenten in Kaapstad, Nairobi en Caïro. Zij zouden heel Afrika moeten bestrijken. Als er maar lang genoeg berichten binnensijpelen over hongersnood of massamoorden, wil men wel eens een cameraploeg sturen naar het binnenland van Nigeria of Zambia. Over het dagelijkse leven en de echte problemen van de mensen in Afrika, leren we op die manier echter niets.
Die economische en technologische schaalvergroting hebben er voor gezorgd dat de tijd van de eigen, nationale economieën voorbij is. In plaats daarvan hebben we één globaal kapitalisme gekregen, dat met hetzelfde gemak actief is in Nieuw-Zeeland of Mexico. Op elke beurspagina vind je tegenwoordig hele rubrieken met Oostaziatische beleggingsfondsen. Zo eenvoudig is het geworden.
Nog maar tien jaar geleden was het zo goed als uitgesloten dat je, als Belg of Nederlander zou speculeren op de beurs van Hongkong. Ten eerste was het technisch onmogelijk om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen daar en ten tweede waren er allerlei administratieve belemmeringen om je geld daar te krijgen. In relatief korte tijd zijn beide obstakels volledig weggevallen. Door de ontwikkelingen van on-line computernetwerken kun je in Wuustwezel even goed de beurs van Hongkong volgen, als in Hongkong zelf. En door het politieke klimaat van deregulering mag je doen met je geld wat je maar wilt. De grenzen zijn dus compleet weggevallen.
| |
Competitie
We komen hier bij de kern van het probleem. Door de snelle technologische en economische ontwikkeling trekt het economisch systeem zich niets meer aan van nationale grenzen. Het kapitaal werkt op wereldschaal. De politiek heeft zich nog maar nauwelijks aangepast aan die internationalisering en is daardoor buitenspel gezet. Weliswaar is er op het terrein van de cultuur en de politiek een soortgelijke trend tot schaalvergroting maar dat gaat veel langzamer. De politiek zit nog altijd gevangen in het achttiende-eeuwse keurslijf van de natie-staat. Je merkt dan ook een geleidelijke verschuiving in de maatschappelijke waardering. In de jaren zeventig won de politicus het nog duidelijk van de bedrijfsleider. Nu is de manager echter de held van de dag en grote delen van de bevolking hebben alleen maar afkeuring voor politici. Dit is logisch: de manager heeft nog macht, en kan iets verwezenlijken. De politicus daarentegen doet niets anders dan hele dagen haar/zijn machteloosheid luidkeels tot
| |
| |
uiting brengen. Als we niet oppassen, wordt het een voorspelling die zichzelf waarmaakt. Jonge vrouwen en mannen met enig talent krijg je tegenwoordig met geen stok nog in de politiek; ze beproeven hun geluk liever elders. Als deze trend zich doorzet, zal dit over enkele decennia een negatieve weerslag hebben op de kwaliteit van onze politici.
Dit proces van economische schaalvergroting heeft als gevolg dat de politiek machteloos staat tegenover het kapitaal. Tegenover dat ene, mondiale kapitalisme staan zo'n 200 versnipperde landjes. Voor de kapitaalbezitter is het eenvoudig om te onderhandelen: als hij in land A geen goede voorwaarden krijgt, investeert hij wel in land B; met andere woorden, nationale overheden zijn voor een flink stuk machteloos geworden. De kapitaalbezitters kunnen op die manier de nationale politici tegen elkaar uitspelen en die reageren daarop door nog platter op hun buik te gaan liggen. Zoals de Club van Lissabon aantoont in het recente rapport The Limits to Competition, is het enige antwoord voor de natie-staat een nog verder doorgevoerde concurrentie. Elk land doet zijn best om het kapitaal zoveel mogelijk te paaien. Maar, merkt de Club van Lissabon op: dit is geen manier om een samenleving op te bouwen. Het is gewoon een terugkeer naar de aloude heerschappij van de sterkste.
| |
Werkloosheid
Het voorafgaande wordt bijvoorbeeld duidelijk op het terrein van de werkloosheid. In alle westerse landen blijft die maar stijgen en hoewel alle landen hun eigen recept hebben om de werkgelegenheid te beschermen, lijkt niets te werken. Dat heeft niets te maken met het feit dat de ene regering het beter doet dan de andere het komt gewoon omdat de natie-staat niet langer een geschikt niveau is om aan werkgelegenheidspolitiek te doen.
Want, hoe graag men dat ook verkondigt, de werkloosheid is niet het gevolg van een economische crisis. Op wereldschaal is er helemaal geen crisis: de economie blijft maar groeien. Alleen in Afrika is er sprake van een economische stagnatie.
De massale werkloosheid in Europa en de Verenigde Staten is wel het gevolg van een grootscheepse verschuiving van de arbeid. Ten eerste is er de technologische verschuiving: menselijke arbeid wordt vervangen door machine-arbeid.
Daarnaast is er ook een geografische verschuiving. De afgelopen decennia zijn alle banen die ook maar enigszins verplaatsbaar zijn, verplaatst naar landen waar de loonkosten lager liggen, geen sociale zekerheid bestaat, nieuwe bedrijven geen belasting hoeven te betalen en waar kinderarbeid, al dan niet oogluikend, wordt toegestaan. Het zijn bovendien landen waar geen milieuwetgeving bestaat, zodat je niet hoeft te investeren in dure zuiveringsappara- | |
| |
tuur, waar geen veiligheidsreglement bestaat, zodat je geen brandblusinstallaties hoeft aan te kopen. Dat er af en toe arbeiders omkomen bij een bedrijfsbrand neem je dan maar op de koop toe. Het spreekt vanzelf wat wij, met ons uitgebouwde sociale zekerheidsstelsel en ons hoge inkomen, niet in staat zijn met dat soort landen te concurreren.
Het resultaat is, dat wij hier in West-Europa achterblijven met alleen maar de niet-verplaatsbare banen. Wij willen dat de bankbediende om de hoek zit, en niet in Singapore. Ook voor een nieuw kapsel of het herstellen van de auto willen we geen omweg van 20.000 kilometer maken. Dat soort functies blijft dus bestaan maar al de overige banen verdwijnen in een snel tempo. En er is niets wat een nationale regering kan doen om dat te voorkomen.
| |
Belastingen
Ook op het terrein van de belastingen wordt de macht van de natiestaat in een snel tempo uitgehold door de voortschrijdende mondialisering. Er zijn ruwweg twee soorten belastingen: op kapitaal en op arbeid. Je zou in de toekomst naar een systeem toe kunnen gaan waarbij belastingen vooral geheven worden op milieubelastende activiteiten en goederen, maar zover zijn we nog niet. De precieze verdeling van die twee soorten belasting, is al eeuwenlang een twistpunt. Elke groep, de kapitaalbezitters, en de arbeiders, streeft ernaar de andere groep zoveel mogelijk voor het staatsbudget te laten opdraaien. Uiteindelijk slaagt men er meestal wel in een compromis te vinden tussen beide groepen. Maar zoals Philippe Simonnot onlangs opmerkte in Le Monde (4 januari 1994): de afgelopen jaren is die balans compleet zoek geraakt. De oorzaak is eenvoudig: kapitaal is mobiel en kan zich onttrekken aan belastingen. Arbeid is gebonden aan een bepaalde plaats en is gemakkelijk belastbaar. Als een regering te veel belasting op kapitaal heft, is het voor de kapitaalbezitter gemakkelijk zijn boeltje te pakken en te verdwijnen naar de Kaaiman-eilanden. De gemiddelde ambtenaar daarentegen die in Schaarbeek werkt, is gedoemd tot op het eind van zijn dagen in Schaarbeek te blijven werken en kan dus niet aan die belasting ontsnappen.
Het resultaat is dat je in alle westerse landen een geleidelijke scheefgroei krijgt van het belastingsysteem: belasting op kapitaal vermindert, terwijl de belasting op arbeid gewoon blijft doorgroeien. Ook premier Dehaene gaf vorig jaar toe dat hij meer belastingen zou willen heffen op kapitaalsinkomsten, om zo het overheidstekort terug te brengen. Binnen de huidige internationale context echter is dat onmogelijk: meer belasting op kapitaal betekent in de eerste plaats dat dat kapitaal verdwijnt als sneeuw voor de zon.
Het gevolg van deze scheefgroei is dat grote delen van de bevolking het huidige belastingstelsel niet langer als rechtvaardig beschouwen. Men heeft niet langer het gevoel dat de sterkste schouders ook de zwaarste lasten dragen. De
| |
| |
gewone werknemer betaalt steeds meer en krijgt er steeds minder voor terug. Men hoeft er niet verwonderd over te zijn als dat gevoel zich ook vertaalt in een proteststem, tegen de politieke machthebbers.
Het gevoel dat het belastingstelsel onrechtvaardig is geworden, draagt ook bij aan een toestand van normloosheid. Uiteraard heeft de neiging zo weinig mogelijk belasting te betalen, altijd al bestaan maar in normale omstandigheden blijft dat binnen de perken en geeft men aan de keizer wat aan de keizer toekomt. Als de bevolking echter niet langer het gevoel heeft dat het belastingsysteem rechtvaardig is, verdwijnt dat en stijgt de belastingontduiking zienderogen. Tenslotte, als de rijken geen belasting meer betalen, waarom zouden wij het dan doen? Het gevolg is dat het voor de overheid steeds moeilijker wordt op een normale manier haar inkomsten binnen te krijgen. De internationalisering zaagt hier dus een tweede poot weg onder de natie-staat. Niet alleen verliest de overheid aan gezag, omdat ze niet kan zorgen voor werkgelegenheid, ze verliest ook de mogelijkheid om inkomsten te verwerven.
| |
Geweld
Ook de derde poot onder de natie-staat, het monopolie op geweld, wordt door de internationalisering in een snel tempo weggezaagd. Traditioneel gaat men er van uit dat de overheid desnoods geweld mag gebruiken en de individuele burger niet. Ook dit privilege van de overheid wordt uitgehold. De internationale gemeenschap erkent meer en meer het recht op humanitaire interventie: men neemt het niet meer dat een regering haar eigen burgers uitmoordt. Bovendien zorgt het global village er voor dat de scherpe grens tussen binnenland en buitenland vervaagt in de hoofden van de mensen. Op televisie ziet men het lijden van de bevolking van Sarajevo en men verwacht van de politici dat zij daaraan een eind maken. Wat kan de Belgische of Nederlandse regering nu concreet doen? Zeer weinig. De Europese Unie, de NAVO en de UNO houden de ene spoedzitting na de andere over de kwestie, maar die vergaderingen lijken vooral bedoeld om hun machteloosheid te verbergen. Bovendien creëert men op die manier bij het publiek de indruk dat alles ‘normaal’ is en dat de politici de boel onder controle hebben. De enorme discrepantie tussen de deftige heren in Genève, en wat er echt gebeurt in Sarajevo, ondermijnt echter de geloofwaardigheid van het politiek bedrijf in het algemeen.
Het gaat hier om nieuwe eisen die aan de politiek worden gesteld. In het begin van de eeuw was er bij de bevolking nauwelijks protest tegen de manier waarop Turkije de Armeniërs aanpakte, of Groot-Brittannië de opstandige Boeren. Ten eerste was men nauwelijks op de hoogte van de feiten en ten tweede verwachtte men zeker niet van de eigen nationale regering dat ze een eind zou maken aan de wreedheden.
| |
| |
| |
Een wereldregering?
Wat is dan het alternatief? We kunnen hier aansluiten bij het werk van de onlangs overleden Jan Tinbergen, die er van uitging dat er voor elk probleem een optimaal beslissingsniveau bestaat. Zo zijn er veel zaken, die je het best op het niveau van de lokale gemeenschap kunt regelen. Maar er zijn ook zaken die je alleen maar op mondiaal niveau kunt aanpakken. Als je een adequate tegenspeler wilt zijn voor het ene Wereldkapitaal, zul je ook tot een soort Wereldautoriteit moeten komen. Anders blijft dat kapitaal oppermachtig, zonder enige inbreng van de politiek, die toch geacht wordt de democratische afspiegeling te zijn van wat we met zijn allen willen.
Ook op het politieke terrein is er een trend tot internationalisering. Zo wordt het milieubeleid in België grotendeels bepaald door de Europese richtlijnen op dit gebied. Ook op economisch en financieel terrein zijn er heel wat internationale afspraken. Het gaat hier telkens om getrapte initiatieven: de nationale overheden komen samen, en spreken dan iets af. Het gaat hier niet om echte supranationale instellingen, die aan de landen desnoods regels kunnen opleggen. Dergelijke instellingen bestaan nog nauwelijks. De trend tot mondialisering gaat hier zeer langzaam: mentaliteiten veranderen immers niet zo vlug als economische afspraken. De richtlijnen van de Europese Gemeenschap geven hiervan een mooi voorbeeld. Veel mensen, ook ambtenaren en politici, bekijken die regelgeving nog met een zekere afkeuring: het is maar een richtlijn. Het ware centrum van de macht is voor hen nog altijd de Belgische politiek. Ze vergeten daarbij dat die Europese richtlijn voor een Belgische wet gaat en wel degelijk veel belangrijker is. Al in 1971 besliste het Hof van Cassatie immers dat internationale regelgeving een hogere rechtsbron is dan de nationale wetgeving. Een en ander leidt tot een grote normvervaging: men weet op den duur niet meer welke norm men moet volgen. Is het nu het Vlaamse decreet, de Belgische wet of de Europese richtlijn? Als die verschillende normen elkaar dan nog tegenspreken, heeft de gemiddelde burger de neiging zich van al die normen niets meer aan te trekken. Op het vlak van de politieke internationalisering zitten we dus duidelijk in een overgangsfase, en zoiets gaat altijd gepaard met onzekerheid en een zekere normvervaging.
Overigens is het zeer de vraag of je, als antwoord op het Wereldkapitalisme, wel een Wereldregering moet creëeren. Is het op dat niveau nog mogelijk een betrokkenheid van de burger te vragen? Hoeveel mensen zullen nog enthousiast deelnemen aan presidentsverkiezingen, als ze de keus hebben tussen een mevrouw uit IJsland en een mevrouw uit Portugal, die geen van beiden Nederlands spreken? Kan een democratie nog goed functioneren als ze zo'n gigantisch gebied met zoveel verschillende culturen moet bestrijken? Het is zeer de vraag of je de mondialisering van de economie kunt beantwoorden met een mondialisering van de politiek. Op zeer lange termijn gaan we er wel naartoe,
| |
| |
maar dat zal toch enkele generaties duren. Er is echter geen garantie dat het probleem oplosbaar is. Het kan net zo goed zijn dat de internationalisering van de economie zo'n vlucht heeft genomen, dat de politiek en de cultuur dat nooit meer in kunnen halen.
Je blijft dus met de kloof zitten tussen de mondiale economie en de nog nationaal opererende politiek. Je zou die kloof ook op de omgekeerde manier kunnen dichten, door de economie te dwingen opnieuw op nationale schaal te gaan werken. In de praktijk lijkt dat echter onmogelijk: de telecommunicatie stopzetten, of de vrijheid van kapitaal inperken is in de gegeven omstandigheden niet doenlijk.
En toch moet er iets gebeuren om die kloof te dichten. Als de huidige toestand, waarbij de politiek op een ander niveau werkt dan de economie, blijft voortduren, verliest het politiek bedrijf op den duur elke legitimiteit. Het resultaat is dan een wereld die compleet door de economie wordt beheerst.
Als haalbaar alternatief kun je een aantal minimum-afspraken maken, waaraan de internationale gemeenschap zich dan zou moeten houden. Minimumnormen over mensenrechten bestaan al, maar een norm in verband met milieuzorg of sociale rechten zou ook welkom zijn.
Je zou ook afspraken kunnen maken over een minimum-belastingniveau. Voor een land als Liechtenstein is het eenvoudig: als men 1000 frank belasting vraagt aan elke postbusfirma die er gevestigd is, wordt de begroting er voldoende gespekt om het prinselijk kasteel te onderhouden en voor de rest heeft men er weinig problemen. Op die manier steelt het land echter ontzettend veel geld van grotere landen, die dat geld wel nodig hebben. Binnen de internationale gemeenschap zijn landen als Liechtenstein en Monaco zwartrijders en de trein blijft alleen rijden, omdat de andere landen wel hun kaartje betalen. Nu kun je nog leven met enkele zwartrijders per trein, maar als duizenden firma's (en niet van de kleinste) zich in die belastingparadijzen gaan vestigen, is het resultaat dat die paar eerlijke reizigers die overblijven een torenhoge rekening gepresenteerd krijgen. En uiteindelijk blijft de trein gewoon in het station staan, omdat niemand nog zijn kaartje wil betalen. Waarom zou je ook?
| |
Koffiedik
Het is altijd gevaarlijk het eind van iets te voorspellen. Vier jaar geleden pakte Francis Fukuyama nog uit met het ‘eind van de geschiedenis’, en sindsdien is er weinig gebeurd om zijn voorspelling te laten uitkomen.
Ook het einde van de natie-staat is waarschijnlijk nog niet nabij. Maar het is wel zo dat die natie-staat geleidelijk aan wordt uitgehold. Als die trend aanhoudt, bestaat de natie-staat over honderd jaar niet meer als betekenisvol beleidsniveau. Of dat inderdaad zo zal zijn, is slechts koffiedik kijken. Maar
| |
| |
het is ook niet echt belangrijk om te weten of ‘België’, ‘Nederland’ en ‘Frankrijk’ het jaar 2100 zullen halen. Het belangrijkste is dat er een acuut probleem ontstaat, omdat de politiek blijft zweren bij de natie-staat, terwijl economie en techniek dat niveau volledig zijn overstegen. Het is een probleem dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen, juist omdat die internationalisering zo sluipend en langzaam gaat. Net zoals bij alle langzame trends, is het een proces dat nooit de headlines haalt en daarom verwaarloosd wordt. Op den duur wordt de wanverhouding tussen een internationale economie en een nationale politiek echter onhoudbaar. Die wanverhouding moet daarom dringend worden aangepakt, als we willen vermijden dat het politieke bedrijf nog meer aan gezag inboet.
| |
Literatuur:
fernand braudel, Beschaving, economie en kapitalisme, Contact, Amsterdam, 1987-1990 (3 vol.). |
group of lisbon, Limits to Competition, Fundacao Calouste Gulbenkian, Lissabon, 1993. |
marc hooghe, ‘De invloed van het internationaal milieubeleid op de totstandkoming van het milieubeleid in Vlaanderen’, in Res Publica, 34 (1), 1992, pp. 3-23. |
ghita ionescu, Leadership in an Interdependant World, Longman, London, 1991. |
evan luard, The Globalization of Politics, MacMillan, London 1990. |
riccardo petrella, ‘L'évangile de la competitivité’, in Le Monde Diplomatique, september 1991. |
riccardo petrella, ‘Pax Triadica’, in Le Monde Diplomatique, november 1992. |
|
|