| |
| |
| |
Pleitbezorgers voor de podiumkunsten
Vlaams Theater Instituut en Theater Instituut Nederland slaan de handen in elkaar
Jef de Roeck
werd in 1930 geboren te Ukkel. Studeerde klassieke en Romaanse filologie, wijsbegeerte, theologie en kerkelijk recht. Was cultureel redacteur bij het dagblad ‘De Standaard’ (1971-1988), medewerker voor Woorduitzendingen over toneel bij BRT 3 (1973-1983), redactielid en daarna hoofdredacteur van het tijdchrift voor theater ‘Etcetera’ (1983-1988), artistiek directeur van de Vlaamse Opera (1989). Publiceerde o.m. in ‘De Standaard’, ‘Toneel Teatraal’, ‘Etcetera’ en ‘Ons Erfdeel’.
Adres: Tervuursevest 123, bus 20, B-3001 Heverlee
Het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten EESV is een door de Europese Unie erkend orgaan, dat het Theater Instituut Nederland (Herengracht 168, 1000 GH Amsterdam) en het Vlaams Theater Instituut (Anspachlaan 141-143, 1000 Brussel) overkoepelt. EESV staat voor ‘Europees Economisch Samenwerkingsverband’, juridisch een Europees equivalent van ‘Stichting’ in Nederland en ‘Vereniging zonder Winstoogmerk’ in België. Vroeger werkten beide instituten al samen op internationaal terrein. Meestal echter spande elk afzonderlijk zich in om theater uit eigen land in het buitenland bekend te maken. Daarbij richtten de organisaties zich grotendeels op dezelfde doelgroepen. Zij pasten ongeveer dezelfde methode toe: zij presenteerden gezelschappen en produkties in het buitenland, verzorgden publikaties in het Nederlands en in andere talen, brachten mensen met elkaar in contact, verzamelden informatie en documentatie en speelden die door of hielden die ter beschikking van geïnteresseerden in binnen- en buitenland. Zij genoten in de theatersector een internationale reputatie.
Op initiatief van Guido Minne, stichter en eerste directeur van het Vlaams Theater Instituut (VTI), werden studies over de Vlaams/Nederlandse samenwerking opgezet. In 1988 leidde het overleg tussen de twee instituten tot een protocol-akkoord: men wilde gaan samenwerken op het gebied van de uitbouw en het beschikbaar stellen van documentatie en collecties, aan de voorbereiding en uitgave van publikaties en op het terrein van internationale promotie en presentatie van podiumkunsten uit Nederland en Vlaanderen.
| |
| |
Logo van het Vlaams Theater Instituut.
Logo van het Theater Instituut Nederland.
| |
Werkplan
In 1990 werd, in opdracht van de Taalunie, die met een speciale subsidie over de brug kwam, een werkplan voor drie jaar opgesteld. Het uitgangspunt was niet een vooropgezet ideaal maar de realiteit van de theaterpraktijk zelf. Sinds jaar en dag vinden acteurs, regisseurs en andere theatermensen uit het Zuiden hun weg naar het Noorden en omgekeerd. Nederlandse gezelschappen zijn te gast in Vlaanderen, Vlaamse gezelschappen gaan op tournee in Nederland.
De theatermensen gingen dus al een eind in de richting van de integratie die tot de opdracht van de Nederlandse Taalunie behoort. De laatste jaren is bovendien de overtuiging gegroeid dat binnen de eenwording van Europa een kleinere taalgemeenschap als de Nederlandse zich teweer moet stellen en dat de staatkundige scheiding tussen Nederland en Vlaanderen dus overstegen moet worden.
In de hele opzet van overleg en samenwerking tussen het VTI en het TIN blijft dit uitgangspunt overeind: het feitelijke gebeuren begeleiden, ondersteunen, beter structureren, efficiënter maken. De twee instellingen vinden elkaar daarin. Zowel het Vlaamse als het Nederlandse Theater Instituut hadden zich al eerder ten doel gesteld ‘een professionele en deskundige ondersteuning op het terrein van scholing, documentatie, onderzoek, meningsvorming, informatie, promotie, managementsverbetering en exportontwikkeling’ op te zetten en als ‘lobby voor het theater’ te fungeren. Binnen de eigen Nederlandse of Vlaamse context steunt ieder de eigen theatercultuur, maar de instellingen ontdekten vele terreinen waarop zij dat gezamenlijk kunnen doen. Met de structuren die zij daartoe opzetten waarbij ze een gestadige, organische ontwikkeling in gang willen zetten, willen zij meteen t.a.v. het beleid een model voor samenwerking op andere gebieden leveren.
In Nederland was intussen besloten om het Nederlands Theater Instituut, het Nederlands Instituut voor Dans, het Nederlands Mimecentrum en het Nederlands Instituut voor Poppenspel tot één instelling te verenigen. Dragan Klaic, voormalig hoogleraar in de theaterwetenschappen aan de Universiteit
| |
| |
van Belgrado, werd aangetrokken om de fusie uit te voeren en directeur van het aldus gevormde Theater Instituut Nederland te worden. Op 1 januari 1992 trad hij in dienst.
Aan Vlaamse zijde was er ook een aflossing van de wacht. In september 1992 werd Ann Olaerts directeur van het VTI, als opvolgster van Guido Minne, die in 1987 het Vlaams Theater Circuit had omgevormd tot VTI. Daar werkt nu een tiental mensen. Soms in vaste dienst, meestal met tijdelijke of part-time contracten. Aan het TIN zijn ongeveer zesmaal meer mensen verbonden, eveneens in diverse posities.
De twee instellingen komen dus uit een verschillende hoek. Het VTI richtte zich van het begin af aan op het actuele theatergebeuren en wees museale bekommernissen af. Mettertijd krijgt het wel een klein archief. Onlangs ontving het de bibliotheek en een deel van het archief van de in 1992 verongelukte acteur Dries Wieme in bewaring.
Het Nederlands Theater Instituut daarentegen beschikte vanaf zijn oprichting over collecties en museumstukken. Het ontstond een tiental jaren eerder dan het VTI uit de samensmelting van het Nederlands Centrum van het Internationaal Theater Instituut, het archief Theater Klank en Beeld en het Toneelmuseum en erfde het culturele erfgoed van deze instellingen. Tot zijn opdracht behoort het datgene te verzamelen en te bewaren wat de historische kennis van het theater in Nederland kan vergroten en wat op de actualiteit kan inspelen.
| |
Databank
De documentatiedienst bleek het eerste terrein te zijn waarop VTI en TIN tot samenwerking konden komen. Beide instellingen beschikten in 1990 al over een databank met informatie over en uit hun documenten en collecties. Deze databanken waren toen niet met elkaar verbonden en konden alleen ter plaatse in Amsterdam of in Brussel worden geraadpleegd. Nu wordt een gemeenschappelijk software-programma voorbereid, zodat de afzonderlijke bestanden vanuit beide steden kunnen worden opgeroepen.
Zo'n software-programma zal volgens Dragan Klaić uniek zijn in Europa. Naast een adressenbestand zal allerlei informatie over produkties, personen, schouwburgen, en over de documenten die in de twee instituten voorhanden zijn, snel geraadpleegd kunnen worden. De gebruikelijke softwareprogramma's, ontwikkeld voor bibliotheken, zijn daarvoor niet geschikt. Wanneer hiermee b.v. de naam Gerardjan Rijnders wordt opgeroepen, dan geeft het programma alleen de titels van diens geschriften en publikaties; met het nieuwe programma zullen ook zijn regies, produkties enz. vermeld worden. Het ligt in de bedoeling dit programma tot internationale partners uit te breiden. Op het gebied van informatie over podiumkunsten is dit zonder meer pionierswerk.
| |
| |
Het eerste nummer van ‘Carnet’, een gezamenlijk door het VTI en TIN uitgegeven tijdschrift.
Een andere opdracht van het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkosten werd in 1993 tot een voorlopig goed einde gebracht: een inventaris van de Nederlandstalige dramateksten die sinds 1945 door beroepsgezelschappen in Vlaanderen en Nederland werden opgevoerd. Van elke tekst worden behalve auteur en titel ook de opvoeringsgegevens, uitgave en vindplaats vermeld, voor zover die bekend zijn. De teksten zelf worden in het VTI en het TIN bewaard. Met behulp van de computer kunnen uit de inventaris b.v. alle stukken van een auteur worden opgevraagd, of het repertoire van een bepaald gezelschap of stukken uit een bepaalde periode, enz. De tijdschriften Articles van het VTI, dat tweemaal per jaar verscheen, en het vier keer per jaar verschijnende blad Theatre & Dance van het TIN werden samengevoegd. Deze publikaties werden tot nu feitelijk al met dezelfde bedoeling voor dezelfde doelgroep verspreid. Daarom werden zij vanaf het voorjaar 1994 onder de titel Carnet samengebracht.
Op verschillende gebieden is samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen in de theatersector mogelijk, zoals in het werkplan van 1990 uiteengezet wordt. Het VTI en het TIN willen echter geleidelijk en organisch tot integratie komen op terreinen waar ze elkaar in het verleden al ontmoetten of parallel met elkaar hetzelfde soort werk deden, zodat het ene het andere soms zelfs in zekere mate overlapte.
| |
| |
| |
Export
Behalve op het hierboven vermelde gebied van documentatie en informatie vinden de instellingen elkaar ook bij de ‘export’ van theater uit de Nederlanden naar het buitenland. Voorheen deden zij elk afzonderlijk aan presentatie en promotie, b.v. in de voormalige Sovjetunie, in Boedapest, in Ljubljana. Nu nemen zij samen dergelijke initiatieven, daartoe aangemoedigd door de subcommissie Podiumkunsten van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord.
Daarbij doen zij méér dan gezelschappen en voorstellingen presenteren; zij bereiden ook een ‘receptieve context’ voor. Voorstellingen zo maar ergens in het buitenland parachuteren, levert weinig op. De mensen daar willen weten waar het werk dat zij te zien krijgen, vandaan komt, tegen welke achtergrond zij het moeten plaatsen, hoe ons theatersysteem functioneert, hoe het wordt gesubsidieerd, wat het beleid is, of er commercieel theater bestaat enz. Daarbij wordt door middel van publikaties en tijdens conferenties en gesprekken ook duidelijk gemaakt wat Nederland en Vlaanderen gemeenschappelijk ondernemen en welke verschillen er bestaan.
De plaatselijke theatermensen, schouwburgdirecteuren, acteurs, regisseurs, critici e.a. maken op die manier kennis met onze artiesten en organisatoren en omgekeerd. Er ontstaat belangstelling om te weten wat de anderen doen, hoe het er bij hen aan toegaat, welk beleid er wordt gevoerd, hoe de opleiding van jonge kunstenaars verloopt, wat muziektheater, opera, dans te bieden hebben...
Een unieke kans voor samenwerking kreeg het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten toegespeeld met de Frankfurter Buchmesse 1993, waar de Nederlandse literatuur deze keer speciaal aandacht kreeg. Te zamen met Duitse partners, onder wie het Künstlerhaus Mousonturm en het Theater am Turm, presenteerde het Instituut een keur van Nederlandse en Vlaamse podiumkunstenaars. Al in juli 1993 trad een tiental groepen of solisten op, van De Nieuwe Snaar tot het Willem Breuker Kollektief, van Studio Hinderik tot het Shusaku & Dormu Dance Theatre. Tijdens de Boekenbeurs zelf waren Rosas, Toneelgroep Amsterdam, Dogtroep, Wurre Wurre, Jan Lauwers & Tom Jansen, Speeltheater Gent, Jan Fabre en nogmaals Shusaku & Dormu te gast. Bovendien waren er lezingen, openbare debatten, tentoonstellingen, opvoeringen van oorspronkelijk Nederlandse stukken door Duitse kinder- en jeugdtheaters.
Daarbuiten waren er een paar gelegenheidspublikaties die sporen na zullen laten. Erwin Jans en Geert Opsomer, twee Vlaamse theaterwetenschappers, schreven in opdracht van het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten en met de steun van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord en de Stiftung Frankfurter Buchmesse Entgrenzungen, Theater in Flandern und in den Niederlanden. Deze brochure werd tijdens de boekenbeurs in Frankfort verspreid. Zij biedt een actueel overzicht van de podiumkunsten in Nederland
| |
| |
Brochure voorgesteld tijdens de boekenbeurs in Frankfort.
en Vlaanderen, het subsidiëringssysteem in beide landen, de dramaturgie en van de ‘export’ van het Nederlandstalige theater. Zoals de titel van de publikatie aangeeft, hebben de auteurs bijzondere aandacht voor het opengaan, het overstijgen en het opheffen van grenzen, zowel van grenzen die landen en streken van elkaar scheiden als van grenzen tussen verschillende kunstdisciplines. Voor buitenlanders schetsen zij om te beginnen een correct beeld van de historische scheiding der Nederlanden en het verschil tussen ‘Nederlands’ en ‘Vlaams’.
Vervolgens werd een bundel met zeven in het Duits vertaalde theaterteksten van Vlaamse en Nederlandse auteurs gepubliceerd, samengesteld door Paul Binnerts en Alex Mallems: Sieben Stücke aus Flandern und den Niederlanden, een uitgave van het Verlag der Autoren (Frankfurt am Main) en het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten, dat er het initiatief toe nam. De zeven stukken zijn: Thuis van Hugo Claus, Vervalsing zoals ze is, onvervalst van Jan Fabre, Leedvermaak van Judith Herzberg, Ward Comblez van Josse de Pauw, Silicone, Pick-up, Tulpen Vulpen, trilogie van Gerardjan Rijnders, Gesprekken over G. van Frans Strijards en Een Zwarte Pool van Karst Woudstra. In de Einleitung plaatsen de samenstellers deze teksten binnen onze toneelliteratuur en ons theater; in de Anhang volgen korte artikelen over de betrokken auteurs, hun biografie en hun bibliografie.
| |
| |
De bedoeling is om met dergelijke vertalingen door te gaan. Het Verlag der Autoren plant de uitgave van de toneelteksten van Hugo Claus. Vorig jaar verscheen bij het Verlag al Kindertheater aus den Niederlanden met stukken van Ad de Bont, Roel Adam, Suzanne van Lohuizen, Pauline Mol en Heleen Verburg. Behalve uitgeverij is het Verlag der Autoren ook een agentschap dat stukken verspreidt. Het afzetgebied wordt gevormd door 250 Duitse schouwburgen.
De Stichting voor Theaterwetenschap (Amsterdam) ten slotte bracht, in ‘coproduktie’ met het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten, een speciaal nummer van het Tijdschrift voor Theaterwetenschap uit. In het Nederlands en het Duits bevat het een reeks artikelen over theater in kleine zalen in Nederland gedurende de laatste vijfentwintig jaar.
Dat alles moest er dus toe bijdragen om bij onze oosterburen de toneelschrijfkunst en het theater uit Nederland en Vlaanderen beter bekend te maken. Een laatste activiteit in deze samenhang was de vergadering van 150 Duitse dramaturgen in Amsterdam. Van 13 tot 16 november 1993 hield de Dramaturgische Gesellschaft daar haar jaarlijks congres, voor het eerst sinds haar bestaan buiten het Duitse taalgebied. Een van de bedoelingen was de contacten tussen Duitse en Nederlandse theatermakers te bevorderen. De Duitsers wilden de theatersituatie in Vlaanderen en Nederland beter leren kennen. De economische recessie deed zich in Duitsland ook voelen in de besparingen op de overheidssteun voor het theater. Het Schillertheater in Berlijn, ongeveer de grootste theaterinstelling van het land, werd gesloten. Dat is een veeg teken. Het interesseert de Duitse theatermakers te vernemen hoe het Nederlandstalige theater, dat altijd al met beduidend minder middelen moest werken, toch een levende dans- en theaterscène in stand houdt. Het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten maakte andermaal van de gelegenheid gebruik om onze toneelschrijfkunst en ons theater bekend te maken.
| |
Artistieke allianties
Dit jaar en volgend jaar richt het Instituut zich op andere buurlanden: Groot-Brittannië in 1994 en Frankrijk in 1995. Ook daar komt de actie niet uit de lucht vallen. In de jaren '80 zijn internationale contacten gegroeid, o.a. door de Informal European Theatre Meeting (IETM). Op informele wijze ontmoeten organisatoren en andere mensen uit de sector elkaar in dat verband een aantal keren in het jaar; het secretariaat van IETM zit onder hetzelfde dak als het VTI in Brussel. Dankzij die contacten stroomt informatie over wat er gaande is van het ene land naar het andere met als gevolg, onder meer, dat individuen en groepen buiten hun eigen land worden uitgenodigd, dat coprodukties tot stand komen enz. Een voorbeeld is Kaaitheater uit Brussel dat goede relaties heeft met o.a. de Stichting Felix Meritis in Amsterdam,
| |
| |
het Hebbel Theater in Berlijn, Theater am Turm in Frankfort en de Wiener Festwochen. Het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten kan op zulke contacten voortbouwen en nieuwe partners zoeken. Wanneer daar de vraag groeit om het theater uit ons taalgebied beter te leren kennen, is de tijd voor een planmatige presentatie van voorstellingen rijp. Te vroeg moet men daarmee niet beginnen. De ‘receptieve context’ moet eerst geschapen worden.
In Groot-Brittannië en Frankrijk is dat al enigermate gebeurd door het optreden van dansgezelschappen en voorstellingen van bewegingstheater; nu kan ook het teksttheater aan de beurt komen. In een vijftal steden, waaronder Glasgow, Londen en Manchester, wordt een Flemish-Dutch Season met voorstellingen, lezingen, videoprodukties aangeboden. De Britse partners komen bij ons kijken en maken zelf hun keuze. Een Britse uitgeverij publiceert een bloemlezing van in het Engels vertaalde Nederlandse theaterteksten. Ook in Frankrijk komt er een dergelijke aanpak. Vooraf echter worden in Nederland en Vlaanderen teksten van hedendaagse Franse toneelschrijvers gepresenteerd in de vorm van geënsceneerde lezingen in Amsterdam en in Brussel.
Het Nederlands-Vlaams Instituut voor de Podiumkunsten is ook betrokken bij activiteiten op het thuisfront. In het raam van het Nederlands-Vlaams Theaterfestival 1993 in Antwerpen nodigde het een aantal toneelschrijvers en regisseurs uit diverse Europese landen voor een driedaagse ontmoeting uit. Onder de wat vreemde titel Culture in balance werd o.m. onderzocht hoe uitwisseling van teksten en produkties tussen verschillende taalgebieden op permanente wijze tot stand kan komen. Er werd gepleit voor ‘artistieke’ allianties. Die kunnen maar ontstaan als auteurs, regisseurs, vertalers, uitgevers, literaire agenten, veelvuldig contact met elkaar onderhouden en elkaar informatie doorspelen.
Tijdens het kunstenFESTIVALdesArts in Brussel, in mei jl., organiseerden het VTI en TIN een conferentie, City of Cultures, over problemen van presentaties en uitwisselingen van theater in multi-culturele steden als Brussel, Montreal, Londen, Los Angeles, Hong Kong. De debatten gingen over vormen van samenwerking, communicatieproblemen (‘intercultural misunderstanding’), culturele overheersing en andere problemen uit de praktijk.
| |
Een fundamentele vraag
Nu de twee instituten de handen in elkaar hebben geslagen, staan zij sterker om standpunten in te nemen ten overstaan van het beleid en op te treden als pleitbezorgers voor de podiumkunsten. Van de kant van de overheid blijft echter een fundamentele vraag vooralsnog onbeantwoord: moeten Nederland en Vlaanderen komen tot één kunstbeleid voor het hele Nederlandse taalgebied of moeten de landen ieder hun eigen beleid voeren en elkaar als bevoorrechte partners voor samenwerking zien?
|
|