| |
| |
| |
Zuinig zijn op oude woorden
J.M. van der Horst
werd geboren in 1949 te Leiden. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de R.U. Leiden. Is universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, vakgroep Nederlandse taalkunde en docent aan de Hogeschool Holland te Diemen. Publiceerde o.a. ‘Kleine Middelnederlandse Syntaxis’, 3de druk (1989); (samen met E.A. Binnerts) ‘Jan Klaassen op herhaling. Een andere kijk op grammatica’ (1984); ‘Historische Grammatica en taaltekens’ (1986) en (samen met F.J. Marschall), ‘Korte Geschiedenis van de Nederlandse taal’ (1989, 3de druk 1992).
Adres: Melchior Treublaan 6, NL-2313 VG Leiden
In de roman Lijmen van Willem Elsschot lezen we hoe Boorman en Laarmans naar Gent gaan. Boorman heeft ontdekt dat Korthals knoeit. De motorwagens Korthals XIV en Korthals XV blijken namelijk een en dezelfde te zijn, hoewel ze in een circulaire met verschillend nummerbord staan afgebeeld. Als uitgevonden is wie de fotograaf was, gaan ze erop af. Eerst zullen ze opbellen, om de fotograaf te zeggen dat hij de foto's straks moet meegeven aan twee heren. In een café, verderop in de straat, zal Laarmans bellen. ‘Ik ging de cel binnen, vroeg dertien twintig en kreeg aansluiting met een meisjesstem, die na mijn tirade eenvoudig “bien, monsieur” antwoordde, waarop ik afbelde en verslag ging geven’. (VW, pp. 275-276).
Dit afbellen zal niet alle Elsschot-lezers duidelijk zijn. Wie of wat heeft Laarmans nu afgebeld? Enkele regels eerder in deze passage was ook al sprake van afbellen, maar ook daar is niet meteen duidelijk wat Laarmans doet. Bedenkt hij zich en zegt hij hun bezoek aan de fotograaf toch maar af? Dat blijkt niet het geval, want nog diezelfde bladzijde wordt verteld hoe ze voor 6 franc de twee belastende foto's in handen krijgen. Wat betekent afbellen hier?
Het antwoord vind ik in mijn oude woordenboek van Koenen, de 27ste druk, van 1974 (voortaan Koenen-27). Daar lezen we bij afbellen onder andere: ‘c) (telefoon, vero.) met de bel het signaal geven dat het gesprek per telefoon is afgelopen’. We beseffen dat telefoneren in die tijd nog niet automatisch ging maar via een telefoniste, die in de centrale de gevraagde verbinding tot stand bracht, en na afloop die verbinding ook weer moest opheffen. Aan het einde van een telefoongesprek diende men daarom ‘af te bellen’, wat voor de telefoniste het signaal was dat ze de verbinding kon opheffen.
| |
| |
Ik moet bekennen dat ik Elsschots Lijmen al verschillende keren heb gelezen en er steeds overheen gelezen heb. Maar nu ik het woord in deze betekenis ken, kom ik het vaker tegen bij schrijvers van voor de Tweede Wereldoorlog.
Zou ik alleen maar de nieuwste druk van Koenen (Koenen-29) hebben, dan had ik geen antwoord gevonden. Koenen-29, en ook al Koenen-28 noemen alleen: ‘1. per telefoon afzeggen’ en ‘2. een reeks van telefoongesprekken voeren’. Koenen-27 is de laatste die me nog kan helpen.
Het woord afbellen heeft de betekenis ‘een telefoongesprek beëindigen’ verloren. Dat is begrijpelijk want door de automatisering van de telefoon was er geen emplooi meer voor. Je zou dus kunnen zeggen dat afbellen in het hedendaagse Nederlands deze betekenis niet meer heeft. Maar hedendaagse Nederlanders lezen het woord in deze betekenis nog wel; bijvoorbeeld bij Elsschot. Behoort het dan toch nog een beetje tot het hedendaagse Nederlands?
Laten we niet twisten over wat hedendaags Nederlands is. Of over wat hedendaagse Nederlanders lezen. Ik weet het niet. Maar het is een feit dat ik deze betekenis van afbellen niet kende; en waarschijnlijk miljoenen Nederlandstaligen mèt mij. Anderzijds is het ook een feit dat Elsschot nog een veelgelezen schrijver is.
| |
Hedendaagse woordenboeken
Moderne woordenboekenmakers kijken meestal naar het hedendaagse Nederlands. Elke nieuwe druk bevat duizenden nieuwe woorden. Dat wordt er altijd bij gezegd. Maar in elke nieuwe druk zijn ook duizenden woorden of betekenissen geschrapt, zoals bij afbellen. Daar hoor je zelden over.
Koenen is niet de enige die schrapt. In Van Dale Hedendaags Nederlands (Van Dale NN) stond in de eerste druk nog: ‘door bellen te kennen geven dat iets is afgelopen’, maar in Van Dale NN-2 is dat verdwenen. Elsschot-lezers kunnen thans alleen nog terecht bij de dikke Van Dale en bij Verschueren. Daar staat ook in de jongste druk (Van Dale-12): ‘3. door bellen te kennen geven dat een telefoongesprek is afgelopen’ en (Verschueren-9): ‘een telefoongesprek..., het einde ervan aangeven’.
En afbellen met z'n telefoonbetekenis is maar een voorbeeld. Er zouden tienduizenden woorden en betekenissen te noemen zijn die in de loop der jaren uit de meeste woordenboeken geschrapt zijn en daarin nu niet meer op te zoeken. Bijvoorbeeld knaap (‘tafeltje met drie poten’, Couperus De Stille Kracht): niet in Van Dale NN-2, niet in Verschueren-9, niet in Koenen-29, nog wel in Koenen-23 en Koenen-24, verdwenen bij Koenen-25; hormat (‘eerbetoon volgens de adat’, Couperus idem): niet in Van Dale NN-2, niet in Verschueren-9, niet in Koenen-29, nog wel in Koenen-26, verdwenen bij Koenen-27; busdokter (‘ziekenfondsdokter’, Heyermans Het Kind): niet in Van Dale NN-2, (bus wel in Verschueren-9), niet in Koenen-29, nog wel in
| |
| |
Koenen-26 en -27, verdwenen bij Koenen-28; spijkerbalsem (Heyermans Schakels): niet in Van Dale NN-2, wel in Verschueren-9, niet in Koenen-29, nog wel in Koenen-26 en -27, verdwenen bij Koenen-28; in zijn vaan (‘in z'n hemd’, Elsschot Het Been): niet in Van Dale NN-2, wel in Verschueren-9, niet in Koenen-29, wel nog in Koenen-23 en -24, verdwenen bij Koenen-25; specialiteit (‘specialist’, Elsschot Het Tankschip; ook in idem Lijmen): niet in Van Dale NN-2, niet in Verschueren-9, niet in Koenen-29, wel nog in Koenen-26 en -27, verdwenen in Koenen-28. Al deze woorden staan gelukkig nog wel in de jongste druk van de driedelige grote Van Dale.
Couperus, Heyermans, Elsschot: geen hedendaagse literatuur maar nog wel volop gelezen. Bij deze schrijvers en hun tijdgenoten heeft men al weinig meer aan Koenen of Van Dale NN.
Elsschot al te oud? Dan nemen we Gerard (Kornelis van het) Reve, wiens De Avonden in 1947 verschenen is. Daarin is sprake van een trekbel: niet in Van Dale NN-2, niet in Koenen-29, niet in Verschueren-9; gaspenning: wel in Van Dale NN-2 en Verschueren-9, maar al niet meer in Koenen-29, wel nog in Koenen-27. Reve spreekt over buspatiënten (vgl. hierboven busdokter): niet in Van Dale NN-2, niet in Koenen-29 en Koenen-28, wel nog in Koenen-27. En de letterlijke betekenis van spreekbuis ‘huistelefoon’: wel in Van Dale NN-2 en Verschueren-9 maar al niet meer in Koenen-28 en Koenen-29, wel nog in Koenen-27; speksteenpoeder: nog wel in Van Dale NN-1 maar niet meer in Van Dale NN-2, niet in Koenen-29, wel in Verschueren-9. Opnieuw zijn dit voorbeelden van woorden die allemaal te vinden zijn in Van Dale-12.
Vindt men De Avonden ook al achterhaald? Dan nemen we W.F. Hermans, Au pair, verschenen in 1989. Daarin is op bladzijde 86 sprake van amoretten, die men tevergeefs opzoekt in Van Dale NN-2 of Koenen-29 (wel in Verschueren-9). En op bladzijde 88 netsukes: niet in Van Dale NN-2, niet in Koenen-29 en niet in Verschueren-9. Wat netsukes en amoretten zijn (ìk moest het opzoeken) vindt men thans alleen nog in Van Dale-12.
Het begrip ‘hedendaags Nederlands’ begint bij onze woordenboeken beangstigend smal te worden. Het wordt tijd ons af te vragen of ‘eigentijds’, ‘hedendaags’ enz. op het titelblad in dit verband nog wel een aanbeveling is.
Nut en waarde van een ‘hedendaags’ woordenboek zijn overigens buiten kijf. Koenen en Van Dale NN doen goed door naarstig nieuwe woorden op te tekenen, zoals babbellijn, dotterbehandeling, rohypnol, zwerfafval, aanrader en zakjapanner. Ook al wordt ten onrechte wel eens de indruk gewekt dat woordenboeken zonder ‘eigentijds’ of ‘hedendaags’ op het titelblad, dit niet doen. Maar de dikke Van Dale en Verschueren doen minstens zo goed door verouderde woorden en betekenissen niet weg te gooien, zoals afbellen, busdokter, hormat en spijkerbalsem. Want wat een babbellijn is of een aanrader, weet ik toch wel, maar afbellen, busdokter en hormat heb ik moeten opzoeken.
| |
| |
| |
Schrappen of dikker worden
Dit leidt tot een lastig dilemma. Wil men nieuwe woorden inderdaad zo goed mogelijk opnemen, en zou er tegelijkertijd niets geschrapt worden, dan worden de woordenboeken al maar dikker. Onhanteerbaar dik; en erg duur. Van Dale-12 heeft nu al drie delen, Verschueren-9 twee. Daarom is het goed dat er ook beperkter woordenboeken gemaakt worden, zoals eigenlijk alle andere. Maar laten we goed beseffen waar die beperking in bestaat: ‘hedendaags’ betekent niet zozeer meer thans gangbare woorden, als wel vooral minder verouderde woorden.
Het is dan ook opmerkelijk om in de inleiding van Van Dale NN-2 (p. 10) te lezen: ‘Veel woordenboeken lijden aan een conserveringssyndroom: zij voegen wel toe, maar schrappen zelden’. Nu ken ik toevallig nogal wat Nederlandse woordenboeken, maar ik zou niet weten waar dat ‘veel’ op slaat. Koenen kan in ieder geval niet bedoeld zijn. Het Spectrumwoordenboek van Weijnen? Het Prisma Handwoordenboek van Abeling? Het Kramers' Nederlands Woordenboek? Allemaal bescheiden woordenboeken, waar de genoemde woorden bijna zonder uitzondering niet in staan; ofwel hebben ze er nooit in gestaan, ofwel zijn ze in de loop der jaren geschrapt. Als veel woordenboekenmakers al aan een syndroom lijden, hetgeen ik niet uitsluit, dan is het vooral een schrapsyndroom. De jacht op het allernieuwste woord heeft een hoge prijs! Het enige woordenboek dat daaraan niet (?) meedoet, is de dikke Van Dale, op afstand gevolgd door Verschueren.
Ondertussen zijn de pretenties van die moderne en ‘hedendaagse’ woordenboeken soms groot, om niet te zeggen: misleidend. In de inleiding van Van Dale NN-2 kunnen we bijvoorbeeld lezen dat het beoogt ‘een betrouwbare gids te zijn bij het begrijpen van woorden en woordgroepen die zij (de gebruikers; vdH.) in hun lectuur aantreffen en niet kennen’ (Van Dale NN-2, p. 11). 't Is maar wat ‘hun lectuur’ zal zijn. Ondertiteling van films? Kuifje? Ja, dan zal het waarachtig wel gaan met Van Dale NN-2. Maar de pretenties zijn groter: ‘Verouderde woorden of betekenissen zijn slechts opgenomen als er redelijke kans is dat de gebruiker ze nu nog tegenkomt, b.v. in literaire teksten’ (Van Dale NN-2, p. 14). Ik zou denken dat wie ook literaire teksten tot zijn lectuur rekent, ‘redelijke kans’ loopt iets van Elsschot, Couperus, Heyermans, Reve of Hermans tegen te komen. Maar daar zijn Van Dale NN en Koenen al lang niet meer op berekend.
Koenen-29 besteedt in zijn verantwoording ongeveer 8 kolommen aan de nieuw opgenomen woorden en 4 regels aan het schrappen van ‘verouderde woorden’. Toch is er weer veel geschrapt. Maar Koenen wil dan ook alleen maar ‘een indruk () geven van het Nederlands zoals dat anno 1991 wordt gesproken en geschreven’ (Koenen-29, p. 8). De gebruiker van Koenen leest niet. Althans geen Elsschot, Reve of Hermans. De gebruiker van Koenen praat en schrijft.
| |
| |
Als ik in het voorwoord bij een nieuwe druk van een woordenboek lees hoeveel nieuwe woorden er weer toegevoegd zijn, dan heb ik daarbij gemengde gevoelens: want ik besef dat er tegelijkertijd door de achterdeur ongeveer evenveel woorden uitgegooid zijn.
| |
Drie generaties woorden vogelvrij?
Wat nu gebeurt is dat circa drie generaties woorden, globaal van de periode 1900-1960, lexicografisch tussen wal en schip dreigen te raken. Voor teksten uit die periode heeft dat ernstige gevolgen. Woorden die voor 1900 verdwenen zijn, kan men doorgaans opzoeken in het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. De woordenschat van de jongste dertig jaar is goed op te zoeken in hedendaagse woordenboeken, waaronder Van Dale NN en Koenen met ere genoemd mogen worden. Maar de periode 1900-1960 wordt steeds moeilijker. Ik heb voorbeelden gegeven uit literaire teksten, maar hetzelfde was te doen met wetenschappelijke of juridische teksten. Het is een periode waar we nog heel veel mee te maken hebben; ze is nog geen geschiedenis zoals de 19de eeuw geschiedenis is. Het is onthutsend om te beseffen dat sprekers van die periode nog in groten getale onder ons zijn!
De grote Van Dale, zijn samenstellers, zijn uitgever, moeten zich bewust zijn van hun unieke positie. Men moet toch ergens kunnen opzoeken wat een aëroplaan is; of badkoetsje, banddoek, beerwagen, belastingplaatje, bouilloire, ellestok, hondekar, inmaakton, kapothoed, onder kruisband versturen, melksalon, nachtzak, onderlijfje, opanken, reticule, sausjes, scheerriem, schrijfmouw, snees, stikkezak, stoomtram, theestoof, turfbak, uithaal, winterhulp. Al deze woorden staan niet in Van Dale NN of in Koenen-29, terwijl de meeste nog wel te vinden waren in Koenen-27 of Koenen-25.
| |
Slot
Voor de historische taalkunde zijn al die steeds ‘hedendaagsere’ woordenboeken erg interessant. Over honderd jaar zal men beter geïnformeerd zijn over de woordgeschiedenis van de 20ste eeuw dan wij zijn over de 19de eeuw. Of de gemiddelde gebruiker van nu er ook zo veel bij gebaat is, valt te betwijfelen. Het is natuurlijk aardig om in een nieuw woordenboek te bladeren en te kijken of dit of dat woord ‘er al in staat’. Maar als de eerste nieuwsgierigheid voorbij is en het boek in de kast gezet wordt om pas eruit genomen te worden als de gebruiker iets wil weten, hoe bevalt het dàn? De meeste gebruikers hebben geen vergelijkingsmogelijkheden, zodat hun gebruikersoordeel maar beperkte waarde heeft. Wat voor vragen stelt men aan een woordenboek? Wat voor woorden zoekt men op? Daar zal wel geen algemeen antwoord op te geven zijn. De een zoekt op wat een aanrader is, de ander wil weten wat buspatiënten zijn en een derde zoekt afbreekregels, spelling of woordgeslacht. Er
| |
| |
zullen dus wel verschillend geaarde woordenboeken nodig zijn. Waar het mij om gaat is dat er in ieder geval ook een categorie gebruikers is die onbekende woorden uit lectuur opzoekt. En dan lectuur iets ruimer genomen dan Kuifje en de krant. Voor die categorie gebruikers, die onmogelijk erg klein kan zijn, getuige iedere behoorlijke boekhandel, is er zo langzamerhand nog maar één woordenboek: Van Dale-12 (of, iets minder: Verschueren-9).
Het is mij bekend dat ook bij de grote Van Dale de schrap-lobby actief is: uitgeversbelangen als verkoopbaarheid en concurrentie zouden ervoor pleiten de dikke Van Dale niet nog dikker te laten worden. Hetgeen bij opname van nieuwe woorden (wat vanzelfsprekend is) onherroepelijk leidt tot schrappen. Daarmee zou ook het laatste bolwerk vallen.
Laat dus alle kleinere woordenboeken maar jagen op de nieuwste woorden (en schrappen), maar laat er althans één (cumulatief) woordenboek van 20ste-eeuws Nederlands overblijven. Desnoods in vier delen. Laten we hopen en bidden, en de uitgever en de samensteller smeken, dat er in het Nederlandse taalgebied althans één woordenboek stand houdt dat helpt bij Couperus, Heyermans, Elsschot, Hermans, Vestdijk, Van Nijlen, Huizinga, Ter Braak, Van Schendel, Walschap en Reve.
|
|