Publikaties
De geschiedenis van de Volkskrant
Het landelijke dagblad de Volkskrant is met een oplage van 355.000 exemplaren (op zaterdag tenminste 100.000 meer) de op twee na grootste krant van Nederland en als zogeheten kwaliteitskrant de eerste. De Volkskrant zelf dateert van 19 januari 1920, aanvankelijk driemaal per week verschijnend maar tegen het eind van dat jaar dagelijks. Als uitgave van de katholieke arbeidersbeweging was ze daar sterk aan gelieerd. Het begin was matig. Bij de opheffing door de Duitse bezetter in 1941 bedroeg de oplage amper 25.000.
Zeker wat invloed betreft stelde de Volkskrant in het interbellum weinig voor. Andere landelijke kranten met een katholieke signatuur hadden veel meer gezag, al werden ze dan betiteld als pastoorskrant (De Tijd) of werkgeverskrant (Maasbode). Toch was hoofdredacteur J-B. Vesters een journalist van uitzonderlijke kwaliteit. Maar arbeiders moesten in die dagen nog alles veroveren en zelfs het episcopaat zag zo'n Volkskrant op z'n best als een hinderlijke horzel.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen katholieke voormannen in het geheim samen om te bezien of na de bevrijding één landelijke krant kon worden uitgegeven. De politicus C.P.M. Romme was er nauw bij betrokken. Uiteenlopende visies en belangen hielden samengaan tegen. Na de oorlog zouden De Tijd, Maasbode en Volkskrant herverschijnen. De Maasbode fuseerde in 1959 met De Tijd en verdween zes jaar later, De Tijd werd in 1974 weekblad, maar de Volkskrant, die zo'n moeilijke jeugd had gekend, beleefde een ongekende bloei.
Het eclatant succes is in de eerste plaats te danken aan hoofdredacteur J.M. Lücker, alleen door zeer nauw betrokkenen aangesproken met Joop. Hij regeerde de krant van 1945 tot 1964 en over deze periode gaat het boek met de slechtgekozen titel ‘Krantebeest’, geschreven door Martin Sommer. De schrijver is zelf Volkskrant-journalist, maar dan een van de latere generatie en dat komt het verhaal ten goede. Sommer heeft niet alleen het voordeel van enige afstand in de tijd, hij kent zijn hoofdpersoon alleen van horen zeggen en dit bevordert de objectiviteit. Hij is voor zijn studie, die heel wat tijd in beslag nam, gaan praten met mensen die Lücker hebben gekend, zoals zijn vrouw en dochters, zijn vroegere secretaresse en niet te vergeten een reeks redacteuren die onder hem hebben gewerkt. Maar dank zij het feit dat hij er niet persoonlijk bij betrokken was kon Martin Sommer komen tot een vorm van biografie, die de bezwaren van een ‘oral history’ teniet doen.
Hierboven schreef ik: Lücker regeerde en ook: zij hebben onder hem gewerkt. Beide termen mogen letterlijk worden uitgelegd. De Volkskrant kende negentien jaar slechts een leiband, die van de hoofdredacteur. Pressie van kerkelijke overheid, vakbeweging, politieke partij werd hoogstens vrijwillig aanvaard omdat dit de redactie schikte en ze er vaak zelf achter stond. Maar nooit op voorhand. Vooral de bisschoppen hadden vaak moeite met wat wel ‘de roomse Telegraaf’ werd genoemd, een krant die in niets leek op de brave en saaie vooroorlogse Volkskrant en die zelfs wel eens een kritisch woord in de richting van Rome of Utrecht durfde te uiten. De vakbeweging kreeg meer en meer de idee een kind te hebben gebaard dat in niets leek op de dromen van de ouders, de bonden dus. Het werd allemaal verweten aan Lücker, terecht.
Persoonlijk heb ik de hoofdredacteur de gehele periode van zijn bewind gekend, aanvankelijk als medewerker van de krant, later als redacteur. Ik weet dus dat het beeld dat Martin Sommer van hem schetst overeenkomt met de werkelijkheid. Het is dat van de absolute alleenheerser, de man die alles en iedereen onder controle wenst te houden, de krant van a tot z leest, niet alleen als alles gedrukt is, een man die mensen tegen elkaar uitspeelt, zwakke personages minacht en wegwerkt, een vaste hand en willekeur lijkt te combineren, maar tegelijk een zo briljant journalist was dat hij en niemand anders de opgang van de Volkskrant heeft bewerkstelligd. Dat hij over een staf uitmuntende redacteuren kon beschikken was mede