Het buitenland en wij
Het lentenummer van Canadian Journal of Netherlandic Studies (ISSN 0225-0500) heeft als eigen titel: Erom Renaissance to Revolution - The Culture of the Low Countries 1400-1800. Het werd samengesteld door Basil D. Kingstone en Robert Siebelhoff, respectievelijk University of Windsor en University of Toronto.
Het gaat om een zeer verscheiden reeks onderwerpen, bezorgd door inzenders uit drie continenten en zes landen. Niet zonder trots verklaren de samenstellers: ‘These are signs that our Journal is becoming known far and wide, and that the culture of the Low Countries has numerous adepts, and continues to fascinate.’ Dat ze niet overdrijven, blijkt onomstotelijk uit de inhoudstafel. Er zijn vijf bijdragen over de 15de en 16de eeuw, zeven over de 17de eeuw en drie over de 18de; de artikelen hebben zowel de plastische kunsten en muziek als literatuur en economie tot onderwerp. De plaats ontbreekt om de hele inhoud te vermelden, maar ik noem als voorbeelden de bijdrage van Steve van der Weele over Erasmus' Lof der Zotheid, het stuk waarin Peter Ford het begrip ‘Gouden Eeuw’ voor het Noorden en ‘Ongelukseeuw’ voor het Zuiden in een economisch perspectief plaatst, het verrassende ‘Wine from Nature's Deep Freeze’ van Philip Cooke (wat flessen wijn ons leren nadat ze twee en een halve eeuw op de zeebodem hebben gelegen) en de interessante gegevens over Nederlands demografie 1500-1990, van de hand van Robert Siebelhoff. Kunnen ook de Zuidelijke Nederlanden in een volgende aflevering eens aan bod komen?
Terwijl de waanzin in ex-Joegoslavië voortduurt en wij als toeschouwers niet eens weten wat we kunnen doen om efficiënt te helpen, gaan de Joegoslavische neerlandici onverdroten door met hun publikaties. Ik heb me bij het verschijnen van de eerste aflevering van Erazmo (ISSN 0354/2386) afgevraagd of deze ambitieuze onderneming wel een vervolg zou kennen. Ik ben van repliek gediend: de tweede aflevering is verschenen, even ambitieus, even rijk van inhoud, even nauwkeurig ook. Het is weer een boek van 286 bladzijden geworden, met zes afdelingen: hedendaagse letterkunde (vijftien auteurs), oude literatuur (vijf bijdragen), ‘Lof der Nederlanden’ (nog eens vijftien teksten), koloniale literatuur (nog eens vijf), een tekst over literaire tijdschriften en ten slotte de gegevens ‘Over de Auteurs en Werken’. Het vertegenwoordigt een enorme som aan arbeidskracht