Ons Erfdeel. Jaargang 37
(1994)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
dr. Piet Boyens (o1947), van dat schilderij uit 1908 een meesterlijke analyse. De wijze waarop hij dit schilderij bespreekt, is typerend voor zijn methodische aanpak. Hij herschrijft immers het Latemse kunstgebeuren (ca. 1895-1925) met als uitgangspunt de studie van het scheppend werk zelf, gezien in de individuele ontwikkeling van de respectievelijke kunstenaars. Op basis van een nauwkeurige, tijdsgebonden analyse speurt hij naar mogelijke collectieve verwantschap, die op een geestelijke cohesie tussen die kunstenaars zou kunnen wijzen en die eventueel ook stilistische consequenties zou kunnen hebben. Voor de eerste, oudere groep - met als kernfiguren G. Minne, V. de Saedeleer en G. van de Woestijne - levert deze methodische aanpak duidelijk positieve conclusies op wat betreft geestelijke verwantschap en stijlsamenhang. Minder duidelijk is de situatie onder de jongeren van de zgn. tweede groep: G. de Smet, F. van den Berghe, Permeke en hun generatiegenoot A. Servaes. Op basis van een soortgelijke analyse van hun werk, vanuit chronologisch standpunt bezien, komt Boyens tot de constatering dat van collectieve verwantschap tussen die jongeren in de vooroorlogse jaren 1908-1912 nauwelijks sprake kan zijn, laat staan van een steviger innerlijke cohesie. Wat hen enigszins bindt, is eerder een negatief gegeven: hun poging om van het gevestigde impressionisme (E. Claus) af te komen. Toch blijven ze echter zelf dat impressionisme vrij slaafs volgen, Leon de Smet en Maur. Sys zelfs tot het eind van hun leven. Een andere conclusie waartoe Boyens komt, is dat Albert Servaes - in tegenstelling tot wat gewoonlijk gesteld wordt - helemaal geen schakelfunctie vervuld heeft tussen de eerste en de tweede groep. Trouwens, de schilders van de beide groepen verbleven slechts uiterst kortstondig samen in Latem. Eigenlijk was dat alleen maar het geval in het jaar 1908; een scharnierjaar dus? Werd (ook) daarom misschien ‘De slechte zaaier’ uit dat jaar de eer van de kaftpagina gegund?... Boyens stelt nog een andere vraagstelling scherper: die naar de ‘Latemse’ wortels van het Vlaams expressionisme. Ook hier moet hij enkele heilige huisjes slopen, b.v. door die oorsprong van het expressionisme van Permeke, resp. van G. de Smet en F. van den Berghe te gaan situeren in Engeland, resp. in Nederland tijdens W.O.I. In 1910 was artistiek Europa zowat overal aan innovatie toe: kubisme, fauvisme, expressionisme, futurisme. Vlaanderen niet. Boyens moet in die internationale kunstcontext spreken van een Belgisch ‘surplace’. Het Latems expressionisme van Permeke, De Smet en Van den Berghe vertoont slechts na W.O. I een tijdelijke, zeer kortstondige onderlinge samenhang: tussen 1922 en 1925 zijn de drie kunstenaars - voor het laatst - nog eens samenG. van de Woestijne, ‘De slechte zaaier’, 1908 olie op paneel, 56 × 46 cm.
| |
[pagina 443]
| |
in de Leiestraak tussen Afsnee en Deinze, maar zelfs dan is er van enige groepsvorming weer allerminst sprake. De aartsvader van de Latemnaars, Binus van den Abeele, is dan al overleden; Minne en Servaes gaan elk hun eigen weg; jongeren als Malfait en De Sutter moeten hun carrière nog beginnen in het spoor van de ouderen, die nu door Le Centaure en Sélection getoond en gepromoot worden. Een en ander leidt Boyens tot conclusies die enigszins (tot vér) afwijken van de totnogtoe geldende Latem-visie (zoals die door de standaardwerken van P. Haesaerts en van A. de Ridder, allebei van 1945, geboetseerd werd). Die Latem-mythe, die hij een ‘misverstand’ noemt, wordt door Boyens doorgelicht en waar het moet, gecorrigeerd. Het is hem niet overal met evenveel dank afgenomen, ofschoon hij als kunsthistoricus alleen maar zijn werk gedaan heeft: methodisch nauwgezet, zonder vooroordeel, objectief afwegend, overgaand van indringende analyse naar stevige besluitvorming die een nieuwe Latem-synthese mogelijk maakt. Boyens schreef dus een boek dat tot controversen moet leiden. Zijn betoog, nauw bij het feitenmateriaal aansluitend, zit evenwel zo degelijk in elkaar, dat weerlegging ervan - tenzij misschien op detailpunten - moeilijk zal zijn. Hoe dan ook, door expliciet en/of impliciet op een aantal vragen te antwoorden, heeft hij de beeldvorming rond de Latemse kunst in het eerste kwart van de 20ste eeuw juister bijgesteld. Die vragen laten zich tot enkele herleiden. Is het Latems avontuur een collectieve onderneming, uitgevoerd in een bijzonder geestelijk en esthetisch klimaat, of slechts een toevallige samenloop van strikt individuele prestaties? Hoe heeft enerzijds de dagelijkse omgang met elkaar, met het landschap en met de dorpsgemeenschap van Latem op het gemoed van de kunstenaars ingewerkt en hun artistieke denkbeelden gewijzigd? Op welke manier anderzijds hebben de artiesten met hun werk bijgedragen tot naam en faam van het kunstenaarsdorp? En wat is de betekenis van Latem in de ontwikkeling van de moderne kunst in Vlaanderen? Het resultaat van de beantwoording van die vragen is een nieuw, een ver-nieuw-end Latemboek. Het is bovendien heel verzorgd, zelfs luxueus uitgegeven, in een mooie, evenwichtige lay-out, met een exquisiete keuze aan illustratiemateriaal (180 geselecteerde kunstwerken in kleur gereproduceerd), waarmee het tekstgedeelte bewijskrachtig wordt ondersteund. Een uitgebreide gedocumenteerde kroniek en een exhaustieve bibliografie zonder hiaten vullen deze meestelijke studie aan. Over het aansluitend catalogusgedeelte (1870-1970) in kleinbeeldreproduktie kunnen we kort zijn: het werd niet selectief genoeg samengesteld en voor een deel valt het zelfs buiten het eigenlijke onderwerp - misschien een jammerlijk gevolg van de ‘commercie’ van het sponsorship? Voor ons eindigt het boek op p. 517. Een groot deel van wat op de daaropvolgende 120 bladzijden afgedrukt staat, hoefde niet gereproduceerd te worden. Maar laten we dankbaar zijn. Het boek verdient alle aandacht en de auteur een eresaluut. Deze Nederlander bewees de Vlaamse kunst (-geschiedenis) een voortreffelijke dienst. Paul Huys piet boyens, Sint-Martens-Latem. Kunstenaarsdorp in Vlaanderen, Lannoo, Tielt, / Art Book Company, Sint-Martens-Latem, 640 p. |
|