Herman Vos (o1928).
de jaren niet noemenswaardig is veranderd. Hij is een verteller, die van meet af aan de juiste toon wist te vatten en voor wie het van groot belang is een goed en boeiend verhaal te schrijven. Hij vertelt meestal lineair, gebruikt een krachtig en dynamisch proza en bedient zich van ‘het woord dat draagt’.
Wie het oeuvre van Vos in z'n geheel bekijkt, vindt in Capitán Maria een mooie illustratie van de thema's die hij in zijn boeken behandeld heeft.
De Zuidamerikaanse thematiek loopt als een rode draad door het hele oeuvre. Vos debuteerde met een verhaal van twee Argentijnse autochtonen, die elkaar doodden om een vrouw (De zonen van Pepe Gimenez). Achteraf ging zijn aandacht vooral naar de immigranten (Een man kwam van de cerro, Variaties in het zand en Het Tonnerad). Ze zijn ontwortelden en ontheemden, die het moeilijk hebben en niet altijd de kansen krijgen om hun leven volwaardig uit te bouwen. Hij voelt met ze mee.
Die sociale bewogenheid is het kernthema van alle boeken van Vos. In Zuid-Amerika, in het naoorlogse Duitsland, in het hongerige Sahelgebied of in het welvarende Vlaanderen, overal ontmoet hij mensen die naar geborgenheid en evenwicht zoeken, naar liefde en vriendschap of naar een vaste waarde. Hij tracht ons hun problematiek duidelijk te maken en tegelijk de lezer aan het denken te zetten. Hij gaat daarbij netelige en discrete onderwerpen, zoals vrouwenmishandeling, wapenhandel of de zin van ontwikkelingshulp, huwelijkstrouw en echtscheiding niet uit de weg. Hij was als vriend, journalist, of sociaal geengageerd helper nauw betrokken bij dat soort problemen en belicht ze vanuit een originele hoek. Hij situeert zijn verhalen in een milieu dat de meeste lezers nauwelijks kennen en dat de voedingsbodem en weerspiegeling is van de vervreemding. Elk verhaal van Vos is een brok leven. ‘Mijn romanfiguren bestaan of kunnen bestaan’, vertelde hij in een interview aan Gaston Durnez. ‘Ik ben zeer gevoelig voor het accent van de werkelijkheid. Mijn idee is, dat de realiteit de fictie overtreft. Ik heb in mijn leven in Zuid-Amerika, in Afrika, maar ook bij ons in Europa veel gezien en ik weet dat ik niets moet uitvinden om indruk te maken.’
De nauwe betrokkenheid van Vos bij de behandelde problematiek maakt ook dat hij - weliswaar verdoezeld - in elk verhaal een stuk van zichzelf prijsgeeft. Vooral in de eerste periode lag hij vaak met zichzelf overhoop. Na zijn verblijf in Argentinië ervoer hij de brave Vlaamse mentaliteit als bekrompen en frustrerend. Hij voelde zich als een lijnpiloot (Ik hen de maraboe) die weken van huis wegvliegt en zich bij zijn thuiskomst telkens weer moet aanpassen aan een burgerlijk gedragspatroon dat hem niet ligt. ‘Hij schrijft tegen het menselijk tekort en werkt aan een ontwerp van het ik’, schreef Hugo Bousset. Uiteindelijk - na Ik ben de maraboe (1969) - kwam hij met zichzelf min of meer in het reine. Hij koos voor enkele fundamentele waarden zoals godsdienst, huwelijkstrouw en gezin, en Vlaams nationalisme. Maar hij blijft zich interesseren voor mensen in een crisissituatie, voor marginale en onconventionele types en voor underdogs.
Minder bekend wellicht is dat Vos ook hoorspelen, een toneelstuk en talrijke gedichten heeft geschreven, dat hij jeugdboeken en sprookjes bewerkte voor radio en televisie, en dat hij jarenlang journalist is geweest bij diverse tijdschriften. Die journalistieke periode is een goede leerschool geweest, verklaarde hij later. Ze heeft hem geleerd bondig en kernachtig te zijn, het suggestieve detail te ontdekken. Gestimuleerd door het succes van Capitán Maria publiceerde hij in het najaar van 1993 de verhalenbundel Zeg maar Napoleon, waarin ook enkele oudere verhalen gebundeld werden.