Bij wijze van tegengas
De zesde dichtbundel van Rob Schouten is getiteld Huiselijk verkeer. Schouten-lezers kenden die titel al uit de vorige bundel: een van de afdelingen van Te voorschijn stommelt het heelal (1988) heette immers ook zo. Schouten borduurt in Huiselijk verkeer dan ook voort op het succes van de vorige bundel, in de kritieken bewonderd als lelijke, banale poëzie waaruit ‘een niet altijd even frisse beddenlucht’ opsteeg. Het voortborduren blijkt ook uit de titel van het eerste gedicht uit de bundel: ‘Huis van ervaring’. Dat huis-hoorbaar is ook het veel gebruikelijkere ‘huis van bewaring’, dat wil zeggen: de gevangenis - dat huis is onmiddellijk herkenbaar dat van Schouten:
Rob Schouten (o1954).
Het huis boert of het koffie zet
warmbloedig door zijn aderen.
waarin een dode vulpen lekt.
De weinig frisse lucht spreekt al uit het eerste werkwoord, ‘boert’, dat vervolgens niet meer blijkt dan een oprisping van de centrale verwarming, of van het koffiezet-apparaat. Even verderop in het gedicht kucht ook de geliefde ‘vroeg in bed’; de sfeer, of nee beter: het intieme aroma van de familie Schouten waait ons alweer tegemoet.
Natuurlijk, er is tussen 1988 en 1992 wel het een en ander veranderd in het huiselijk verkeer: er is een nakomeling geboren die de dienstregeling dicteert als een ‘verwenste oliebarones’. Dat ‘verwenste’ is opnieuw een typische ontregeling: want in eerste instantie klinkt het veel meer voor de hand liggende ‘verwende’ er dwars doorheen, pas daarna lees je wat er staat en realiseer je je de betekenis. Schouten is in Huiselijk verkeer voortdurend bezig om bij wijze van tegengas al de clichés en voorspelbaarheden die bij de gezinsuitbreiding horen, zoals de ‘behouwen doses kraamvisite’, of ‘Het Trotse Vader’, om te buigen naar zijn eigen morsige beleving:
Pilaarheilig ontwaak ik 's morgens vroeg
in trance en zie de streng verboden borsten
van Moeder Gods lokken. Wanneer doe jij
het voor het eerst, kreunend alsof je baart?
Het is allemaal Schouten ten voeten uit, inclusief dat flauwe, dubbelzinnige ‘pilaarheilig’; je moet er van houden. De dichter zelf is echter, zoals hij in het openingsgedicht schrijft, ‘met het